MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460119a Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 19 januari 1946

19 Jan. '46

Lieve Matthijs, juist had ik vanochtend aan je pastoor gedacht en nu schrijf je dat hij niet antwoordt. Ik wou dat ik wist of hij dat intusschen wel gedaan heeft. Die uitgeverij Hollandia staat niet in het telefoonboek; dat zou een beetje verdacht kunnen zijn, maar zij kan best nieuw opgericht zijn. Had je maar je voorschot opgenomen. Waarom wou je dat niet? Vond je daar iets drukkends of immoreels in? Merkwaardig dat er uit Amerika alweer geld gezonden kan worden. Dat is wel het kruikje van Sarephta, hè, dat chèqje. Zoo ging het ons verleden winter met het eten: net dacht je dat je niets meer had en dan kwam er weer wat. Ik krijg nu de eerste berichten van onze vrienden uit Oostenrijk, heel droevige. Wij kunnen hiervandaan nog niet terugschrijven. Een meneer vraagt of ik aan hem denken wil bij de een of andere Hilfsaktion! Hij stelt zich blijkbaar Holland nog voor als uitpuilend van goede zaken en is zeker vergeten dat Oostenrijk aan de kant van den vijand stond. Het kasteel in Tirol, waar wij verrukkelijke zomers hebben doorgebracht, is eerst gebruikt als gevangenis voor Daladier en den Belg. Koning en later gebombardeerd en door de S.S. beschoten. Er is niets als puin meer in Europa.

Dwars en vervelend dat de post je weer zoo laat wachten; ik heb al sinds weken elken dag op het zelfde uur gepost. Wat is je "klem", je "afgrond"? Dat ik op een kwaaie dag zal zeggen: ik doe het niet? Dat kan niet meer, ik kan niet meer terug. Dit klinkt niet lief, maar als je denkt aan mijn ongeloof in mijn eigen capaciteiten op dit gebied, aan mijn verlangen naar rust, mijn angst voor verandering, dan zul je begrijpen hoe het gemeend is. (De bestendiging van onze vriendschappelijke verhouding zou gemakkelijker voor me geweest zijn. Ik zeg niet gelukkiger, want dat weet ik niet, ik ben gelukkig en was gelukkig, dat kan ik dus niet overzien. Voller en rijker is dit natuurlijk wel.)

Ik weet niet of ik H.E. "door even redeneeren mijn meening als deugdelijk zou kunnen bewijzen." De ondervinding is nog iets anders dan de redeneering. Door de eigen ondervinding wordt je toch sterker overtuigd. Je kunt je gewonnen geven aan een redeneering, maar dikwijls blijft er dan toch iets van twijfel bij je hangen. En ik weet daarom niet of deze tactiek, die ik geen tactiek zou willen noemen, een bewijs is van iemand te onderschatten. Want die redeneering, die jij ervoor in de plaats wilt stellen, kost misschien heel wat krachten, strijd, kriegeligheid misschien, terwijl met een beetje geduld, den ander tijd latend voor zijn ondervinding, alles glad gaat. Maar ik denk niet dat ik het met jou zou doen, want het is meer iets dat je doet met menschen die je niet dagelijks ziet.

In het commentaar op den vijgenboom heb ik nu geen zin, dan moet ik mijn hoofd zoo bij mekaar houden. Wat ik je nog vragen wou: in welke richting zoekt Donald? En je dochter, is zij nog doorgegaan tot morgen met haar novenen? Zeker wel, maar haar antwoord had zij al gekregen en de rest was dus van weinig beteekenis meer. Hoe stond zij tegenover jouw wensch om dood te gaan? "Tu as voulu mourir, fais attention" etc – klinkt een beètje ironisch. Of niet?

Ik heb verlangen naar je, vervelend dat er morgen geen brief komt. J. is morgen bij je (tenminste waarschijnlijk). Hebben jullie elkaar nog iets nieuws te vertellen? Ik zou wel om een hoekje willen kijken.

Ineens valt me te binnen hoe Moeder toen we klein waren dikwijls zong "Si tu ne m'aimes pas je t'aime" met geweldige rubato's en hoe doodeng wij dat vonden! We vonden het prachtig, vroegen erom, maar we rilden ook erbij. "Prends garde à toi" met rollende oogen!

Mais moi – je t'aime, je crois du moins, tu crois aussi? Je me précipite dans tes bras – voilà ta petite Théa.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA