MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460117a Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 17 januari 1946

Louveciennes

17 januari 1946

Donderdag

Lieve Liefste,

Het ging er net bij me uitzien alsof die hybris op mijn fabriek-van-vuur was gevallen als een snoer tijd-bommen die om de beurt sprongen. Ik begon te denken welke maatregelen ik zou kunnen nemen om verdere verwoestingen te stuiten. Hadt je het effect van dat ééne woordje zoo vermoed?

Dezen morgen een briefje van "mijn pastoor" met 5000 frcs erin, en de mededeeling dat hij, geen dienstbode hebbende, mij niet "waardig" ontvangen kan vóór de lente. – Mijn briefje aan hem van gisteren beschouwde ik als een zwakheid, als een gebrek aan vertrouwen in mijn Hemelschen Vader. Maar ik vroeg me tegelijkertijd: "is het misschien noodig om zwak te zijn; is het wellicht vermetelheid om nièt zwak te willen zijn?" Hoe raadselachtig, ingewikkeld is alles. Eigenlijk zou men nooit moeten redeneeren. Precies doen gelijk ik elken dag zeg: Tu feras de moi et de Thea ce que tu voudras. En zich om niets te bekommeren.

Eveneens een brief van Jany, welken ik je hierbij insluit. Zeg me je opinie. Voor mij schijnt het aangewezen te zijn dat ik naar Holland terugkeer. Ik heb passief gehandeld. Ik volgde een aanduiding die mij gegeven werd. Ik mocht ze zelfs niet verwaarloozen. En ze kwam me van iemand als Jany, weinig geneigd zich voor anderen druk te maken. Alles lijkt me normaal, organisch te groeien. Ik denk, ik zeg: merci. Met vertrouwen.

Lest best: je brieven van 10, 11, 13, en 15 jan. Ik maak enkele notities, te hooi en te gras. Ik heb niet veel speling. Vanmiddag moet ik zagen en hakken.

Waarom schrijf je me niet over je concert? Je meent toch niet dat deze openbaring van je mij slechts matige belangstelling inboezemt?

Als ik een innerlijk risico op me neem je ne le fais jamais d'un cœur léger; maar altijd met een soort van schroom, van bedeesdheid; nooit uit overmoed. Ik zou 't veel liever nièt doen.

Ja, Thea is een mooie naam. Men kan hem enkel uitspreken met een accent, met een nuance van aanbidding, van dankbaarheid.

Wees niet immer zoo streng, zoo negatief. Toen ik zei: "lief van je, dat je me bij je wou hebben toen je ziek was" dacht ik dat geenszins uit onderworpenheid; maar ik dacht: "zij toont mij een blijk van vertrouwelijkheid, van gehechtheid; in een moeilijk oogenblik is haar hart naar mij gegaan." Dat is lief. Dat lijkt me zelfs de ware liefde. De lastige momenten zijn een heel ander en veel beter criterium, dan de zorgelooze, blijde uren.

Het is bijna ondoenlijk om te schrijven over mijn zielstoestand in lente en zomer van 1944. De woorden zijn zoo stroef; zoo weinig termen absoluut geldig, nauwkeurig, geen correctie behoevend. Wij zouden lang en breed moeten kunnen praten. Mijn smart wanneer ik aan jou dacht was zeer gemengd, samengesteld uit verschillende roerselen. Ik zeg je enkel maar dit: Wat kon, mocht ik in die dagen hopen van jou, die steeds koel gebleven waart in je uitingen? En nog dit: ik ben opgerezen, toegesneld zoodra ik een glimpje hoop bespeurde. Want als ik met mijn verstand "schoorvoette", mijn hart haastte zich vanaf de eerste minuut, ijlde naar je toe.

Ik heb geglimlacht, doch als de boer die kiespijn heeft, over die fantasie van je polyandrische bed. Mij komen nimmer dergelijke polygamische verbeeldingen. Als ze verschenen zou ik ze beschouwen als ontrouw. De daad begint met de gedachte. De gedachte is reeds daad. De meeste menschen nemen 't zoo nauw niet, wat ik leerde door boeken en gesprekken met vrienden. Maar ik neem dat wèl nauw. Het kost me overigens geen inspanning. Ik heb er geen verdienste van. Als ik echter lees: "Ik kan me dat met een anderen man ook voorstellen zèlfs met jouw laatste, warmste liefdesbrief onder mijn oogen" dan doet me dat pijn, dezelfde pijn welke ik heb wanneer den vierden, vijfden dag de post me niets brengt van jou. Het doorboort me.

Als ik zulke dingen lees (want niet voor den eersten keer spreek je mij en wondt je mij op deze wijze) denk ik ook soms: Zou Thea wellicht, willens of onwillens, dienen, voor mij, als instrument eener wraak, eener boete? "Een situatie op mijn dak"?

Pijnlijke, verdrietige, verschrikkelijke gedachte. Ik schud ze van mij af. Maar ik beken ze je ditmaal. De winst mijner perturbatie schijnt te zijn dat ik zulke ontwrichtende tentaties, vernietigende opwellingen gemakkelijker doorsta en verwerk. Doch het is wegens hen dat mij af en toe die lust overvalt om me van je los te scheuren.

Geef mij je meening over dit aspect mijner liefde. Eergisteren schreef ik je dat ik alle gebeurlijkheden van te voren aanvaard. Ik heb ze alle overwogen.

Niet door de evocatie van je bed werd ik "opgewonden". Ik heb zulke aansporingen niet noodig. Maar wat ik hield voor een toenadering verheugde mij. Ik dacht later nog: "Ik had haar liever over samen-wandelen moeten schrijven; dat bed is zoo aanvechtbaar!" Over samen-wandelen echter, als ik het teeder had opgevat, zou je ook geantwoord hebben: "ik kan me dat voorstellen met iederen man, zèlfs..."

Ik kibbel niet, liefste. Ik peins. Met een greintje nostalgie. Doch onverstoord. Zul je me geen gedweeheid, onderworpenheid verwijten in dit gepeins?

Welke zijn eigenlijk je ideeën over trouw tusschen vrouw en man? Jij kent de mijne. Maar ik niet de jouwe.

Ik hoor niet graag een vermoeden van je als zou ik in mijn hoofd halen dat je iets schrijft (over de opgetuigde vrouw) om bij mij "in de pas te komen of te blijven". Gutteguttegut... de hemel beware me. Zulke supposities moest je me sparen, dunkt me. Ze passen niet bij ons. Ik ben van een eenvoudige, ongekronkelde inborst, al zeg ik 't zelf.

Over mijn liefde heb ik altijd een slot op den mond. Den dag dat ik Joanna zag was ik bezorgd over je. "Vaderlijk"? Si tu veux. Ik ben steeds zoo geweest, als ik van iemand houd. Vervelend om zichzelf te moeten prijzen. Toen ik een kleine jongen van zeven jaar was, en mijn moeder ging 's winters vroeg naar de kerk, stond ik op om koffie voor haar te zetten, dat ze iets warms vond als ze thuis kwam. Zoo ben ik gebleven. Maar nooit zou ik iemand gezegd hebben dat ik van mijn moeder hield. Behalve aan jou nu! Ik geloof ook niet dat ik ooit aan iemand zal zeggen, dat en hoe en hoeveel ik houd van Thea.

Het is tijd voor de buslichting van Louveciennes.

Ik ben een beetje zorgelijk, piekerig. Ik vind dat ook in jouw brieven. Ik ben niet zoo zeker als je waant. Ik moet mijn zekerheid veroveren, verdedigen. Hoe graag zou ik je bij me hebben, even maar, heel eventjes, en eenvoudig van hart. Een lief woord van je zou me goed doen. Het zou voor mij een omhelzing zijn van Thea,

een omhelzing worden van je Matthijs.

Over 't lieve, zachte, vriendelijke, teedere ook, heb ik nièt heengelezen, liefste. Dat clair in het obscur is mijn geluk voor straks, voor morgen, mijn richtpunt.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA