MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460114 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 14-15 januari 1946

Louveciennes

14 jan. 46 's avonds

Lieve liefste,

zal ik je nog even preeken over de hybris? Zit dat diep bij je? of was 't maar een voorbijgaande schaduw? Wij behoeven niet bang te zijn voor "de goden". Het waren menschen die verzonnen dat "de goden" het geluk der stervelingen beschouwen met nijd, menschen, gelijk er nu nog massa's bestaan, die elk blijkje fortuinlijkheid van anderen, succes van anderen, zelfs een glimlach van anderen, tegemoet treden met afgunst. Menschen die in hun kleine republiekjes of oligarchietjes elkaar vergiftigd hebben met jaloerschheid, beoorloogd, verdelgd uit pure nijd. Zij konden niets dulden wat hen evenaarde of overtrof, en zij hadden misschien zulken prikkel noodig voor hun energie, misschien is de nijd wel een onmisbaar ferment geweest van civilisatie, van schoonheid. Maar zij hadden "de goden" niet moeten modelleeren naar die impulsen van hun eigen menschelijk innerlijk. Wij hoonen "de goden" als wij hun nijd toedichten, afgunst, wij verlagen, wij ridiculiseeren daarmee 't begrip van 't goddelijke. "De goden" kennen geen nijd. In hun Hemel is geen nijd. Wanneer wij dikwijls het geluk verwoest zien, dan brak dat geluk niet wijl "de goden" het benijdden, doch omdat zich in dat geluk elementen bevonden van onverstand, van redeloosheid welke zijn verderf berokkenden. Het lijkt mij een vermetele smaad werpen op "de goden" wanneer wij hun 't effect ten laste leggen van zuiver-menschelijke fouten, en ten overvloede om minderwaardige motieven als nijd. Onderzoek alle kwalijk-verloopen menschelijke ondernemingen welke je bijwoonde of waarover je gelezen hebt, en je zult bemerken dat geen enkel ongeluk of onheil te wijten valt aan goddelijk ingrijpen. Het is lafheid en onnoozelheid van den mensch om de gevolgen zijner eigen domheden te schuiven op "de goden". En zonder geldiger aanleiding dan die absurde, stupide, beleedigende argwaan van hun nijd. Door die argwaan en achterdocht versomberen wij 't geluk dat wij bezitten, verminderen wij het geluk dat wij kunnen bereiken. Wij verminderen daarenboven onze kansen op zelfkennis en zelfverbetering. Neen, ik wil "de goden" niet verdenken van boosaardigheid. Het kan ook niet hun wensch zijn dat ik mijn wijsheid leere door "de vreeze", als een onwillig, koppig beest dat getemd, gedresseerd moet worden met stok en zweep. Wanneer ik dat beest ben dan ligt dat uitsluitend aan mij, aan de gevolgen der eigen oorzaken die ik in werking stel. Ik wil "de goden" ook niet naderen met schuwheid, gelijk de dieren den mensch, doch met vertrouwen. "De goden" weten hoe ik ben; zij kunnen niet anders wenschen dan dat ik wete hoe zij zijn. Dat ik het wete met verwondering, met bewondering, met aanbidding, met dankbaarheid, met liefde, doch zonder angst en zonder achterdocht. Ik zei 't je overigens allang: voor mij zijn "de goden" de Creator Spiritus, de Scheppende Geest. Ik bid hem. Ik vraag hem. Maar ik heb hem nog nooit het geluk gevraagd. Het schijnt mij dat 't geluk vanzelf komt als enkele voorwaarden verzameld, vervuld zijn. Mag ik je zeggen wat ik hem vraag? Donne-moi l'amour... donne-moi l'espérance... donne-moi la foi... donne-moi tout ce qu'il me faut, donne-moi tout ce qui me manque pour ta musique, pour ta beauté... Laisse-moi être encore et toujours ta mélodie, ta voix, ton chant d'amour... laisse-moi être encore et toujours ton témoin fidèle et valable, ton instrument docile comme tu l'as voulu, comme tu le désires... Laisse-moi être encore un rayon de ta lumière, une étincelle de ton feu, de ta flamme... laisse-moi bien travailler demain. Het is veel wat ik vraag, ik weet 't wel. Maar ik vraag enkel wat ik noodig heb voor hetgeen hij wil. En waar zou ik 't anders vragen? Wanneer ik iets krijg, en al wat ik krijg, ik weet van wien het komt. Zou ik dankbaar zijn, als ik niet zeker was, en gerust en vertrouwend? Ik vraag hem ook, liefste, Envoie-moi un rayon de l'amour de Théa.

Dors bien maintenant, ma chérie, ma douce Théa. Je t'embrasse.

15 Januari, Dinsdag

Vannacht wakker geworden met gedachte aan de hybris en geruime tijd gemediteerd. Had ik die plotseling in mij opvlammende liefde voor jou moeten verstoten? Zij verandert den koers van mijn leven; en hoe radicaal zij dien koers wijzigt, zul je misschien ooit lezen in dat dagboek van me. Had ik die liefde moeten smoren? Ik heb 't gepoogd. Niet erg hardnekkig. Maar zij ontnam mij de macht om hardnekkig te zijn. Ze was een stem die mij gebood. Tegen mijn wil beval zij mij van twee kanten tegelijk, oprijzend uit mijn ziel, en oprijzend uit mijn lichaam. Zij heeft mij gedwongen. En vanaf het moment dat zij mij dwingen kon, dat ik mij moest laten dwingen (dat is niet zonder strijd gegaan) had ik geen keuze meer tusschen "onzeker" en "zeker". Ik gehoorzaamde. Er is voor mij slechts één oorsprong voor alle dingen: de goddelijke; en ook die gebiedende stem kon ik enkel hooren als van goddelijken oorsprong. Ik zag toen geen andere gedragslijn dan zoo oprecht, zoo ongelogen, zoo waarachtig, zoo eenvoudig als ik vermocht te antwoorden op die stem. En gehoorzamend je ne pouvais pas y aller par quatre chemins. Onmogelijk. Dat lag niet in mijn karakter. Maar nog minder lag 't in de omstandigheden. Ik kon niet anders dan recht afgaan op 't doel dat mij gewezen, bevolen werd. Met volle zekerheid, hoe onzeker ik ook was van jou. Wat wacht mij daar, bij dat doel, of onderweg, welke verrassingen, welke overrompelingen? Ik weet er niets van; ik bekommer mij er zoo weinig mogelijk over. Ik zou dat niet kunnen zònder zekerheid. En één zekerheid heb ik, één onwrikbare zekerheid: het is de liefde die mij leidt, die mij drijft. De wil van mijn binnenste naar jou. Ik houd rekening met alles. Mijn dochter zegt me af en toe: "Tu as voulu mourir, et cela ne t'a pas réussi; fais attention que ça ne t'arrive pas un jour où tu ne t'y attends plus." Ik heb daaraan meermalen gedacht, ook zonder die vermaning. Dat kan gebeuren. Ik aanvaard die gebeurlijkheid. En al zou ik om twee redenen (1° om jou; 2° omdat ik innerlijk minder goed voorbereid ben) nu veel meer betreuren dan vorigen zomer om van de aarde te moeten scheiden, ik bewillig in die scheiding, al ware zij voor vandaag. Ik kan dat, dank zij de zekerheid dier liefde, door de kracht en in 't licht dier zekerheid. Het ontbreekt me niet aan overwegingen waarop ik mij zou moeten vonnissen, want het beetje inzicht dat ik bezit dateert nog niet van zoo lang. Ik kan mij dus een aantal min of meer verpletterende gebeurlijkheden voor den geest halen. Wat verdien ik? Wat verdien ik niet? Het is ongehoord lastig dat af te wegen. Ik waag me daaraan niet. Ik zou me te gemakkelijk kunnen vergissen, zoowel in mijn voordeel als in mijn nadeel. Maar alle denkbare gebeurlijkheden hebben van te voren mijn toestemming. Ik zal trachten dat eventueele ten goede te richten, ik zal hiervoor mijn best doen. Doch ik aanvaard elk gebeurlijke. Er kan daarom geen sprake, geen kwestie zijn van vertoorning der goddelijke machten. Ik ga met hen accoord. Ik geef mij geheel en onvoorwaardelijk over aan den scheppenden geest. Daarbij doe ik wat ik te doen heb; zoo goed mogelijk. Met de kracht en in het licht dier zekerheid.

Is dit duidelijk, nauwkeurig, volledig?? Zeer moeilijk te definieeren. Die zekerheid is als een macht-buiten-mij-om, waardoor, waarin ik leef als in een onneembare vesting, in welke men alle gebeurlijkheden kalm onder het oog kan zien. Zonder die zekerheid zou niets bestaan, of alles waggelen.

Geen brief van je dezen ochtend. Een kaart van Joanna ('t is Dinsdag!) die me meldt dat zij vorigen Zondag bezet was en volgenden komt!

Een veilige omhelzing van je

Matthijs

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA