MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460107 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 7-8 januari 1946

Louveciennes

7 jan. 1946; 's avonds

Liefste,

daareven Joanna naar den trein gebracht met de "groeten" voor jou, als zij je schrijft. Benieuwd wat 't eerst aankomt, dit of dat. Verbeeld je dat ik juist vijf minuten weg was om je brief te bussen, wat vroeger dan gewoonlijk, toen zij hier arriveerde. Mijn dochter was ook op sjouw. Het huis stond leeg! J. maakt een paar toeren door den tuin, klopt nòg eens aan, wil onverrichter zake afdruipen, maar valt gelukkig op mijn terugkeerende dochter, die direct dacht, zooals ze me vertelde, "Ça doit être Joanna". Ondertusschen maakte ik, intuïtivist!, mijn wandeling van een uurtje! Zou 't ook zoo gegaan zijn als jij onverwachts verschenen waart? Tu devras essayer cela un jour! Zij hebben samen gepraat in mijn kamer bij 't kacheltje, en toen ik binnenstap roept ze me Dépêche-toi un peu, Joanna t'attend depuis trois quarts d'heure! Ik hol den trap op. We geven elkaar een goede, amicale hand. Heel gezellig en vanzelf. Alsof we elkander sinds gisteren niet gezien hebben. Ik vraag haar natuurlijk naar jou. Doch haar nieuws dateert ook al van vorigen Donderdag. Zij pakt je cadeautjes uit. Ik geloof wel dat ik nauwlijks merci zei! We praten. Over jou, onvoorzichtige die wij beiden heroïsch vinden, of juister, een "beetje heroïsch" als je dat goedkeurt; over haar reis, haar tehuis, over haar idee om zoo laat in den middag te komen, en mij niet te verwittigen. Mijn kat is reeds lang op haar schoot gekropen! Over Bernac, over zingen en zangers, over het concert dat je geven moet, over Noordewier, over de Radio waar je de hoedanigheden eener vocale techniek zoo verraderlijk precies kunt waarnemen, (eener instrumentale techniek trouwens even exact) over de physionomie van Parijs, over jullie al-of-niet gelijkenis-op-elkaar, over Jany van wien zij me twee gedichten gaf; zij drinkt een kop echte koffie, en eet een koekje; ik vraag haar om asjeblief de kop niet te breken omdat 't onze laatste en eenige is; als men mij zoo iets gezegd had zou ik daar met den grootsten ernst op geantwoord hebben; leer me dat af als je kunt! wij praten over 't huis, Louveciennes, de omgeving, wat haar allemaal bevalt; zij lacht dat je "altijd" brieven zit te pennen; ik vraag haar hoe jij dat klaar stooft om met koude handen piano te spelen; je draagt mitaines vertelt ze me; mijn dochter wil de kleur weten; chamois; onderhand is er een trein voorbij; ik beloofde haar dat zij den volgenden zal halen, en ik begin op te letten; ik heb geen afwezigheden, geen verstrooidheid! maar de pijp die ik rook is vier, vijf keer uitgegaan; zij informeert naar het boekie en of ik "geweten" heb; daar moet ik even over nadenken; ja, ik heb "geweten", niet erg veel in 't begin, maar al werkend hoe langer hoe meer, en knagend zelfs! Ik bekijk haar af en toe (zij monstert mij waarschijnlijk ook); zij is weinig veranderd; een tikje vermagerd; nog zeer levendig; lang niet zonder fut; zij wil te zeven uur in de stad terug zijn; Parijs zal haar goed doen; het is half-donker geworden en ik stook het licht op, een indirecte lamp op den staart der piano, in den hoek; mooie, malsche illuminatie der rood-en-groene sarongs tegen den muur, en roomigen warmen weerschijn; ik vraag haar hoe dat gebeurd is dat flauw-vallen van je en of je je niet bezeerd hebt; je bent dus in-elkaar-gezakt, onvoorzichtige! (is de voorzichtigheid niet een der deugden of gaven van den H. (scheppenden) Geest?!) Poog ze te verwerven. Zij en mijn dochter lachen ons uit om al die brieven, en brieven... de jouwe capricieus, fantasque in hun reis en aankomst, de mijne zoo geregeld en trouw in de maat. Zou 't niet andersom moeten zijn als de clairvoyante post onze karakters wou allegoriseeren? Zij geeft me nog bijzonderheden over haar studie bij Bernac; de kleur der klinkers; (ken je de theorie van Helmholtz dat elke klinker zijn eigen "bij-tonen" bezit? zou dat te kweeken zijn? ik vergat haar hierover te raadplegen); ik opper de meening dat er om zoo te zeggen geen goede zangers en zangeressen meer op de wereld zijn; ze is 't bijna met me eens; en jij? de valsche intonaties zijn niet meer te tellen, vin-je ook niet? maar het wordt tijd; ik leg nog een paar blokken hout op het vuur; wij stappen op; 't is kort geweest; wij spreken af dat zij Zondag of Zondag-over-een-week terugkomt; inmiddels zal ik de zang-stem uitschrijven van Le Balcon; (neen, liefste, er staan ditmaal niet zooveel kruisen-en-mollen in; maar toch nog aardig wat!) ik breng haar naar 't station; buiten het koperen sikkeltje der wassende maan, vreemdelinge onder de menschen;1 wij hebben nog wat gepraat over Van Duinkerken en zijn oratorisch talent, over jonge dichters, over Brabant, over de oorlogsverwoestingen, over de berg-achtige impressie welke Louveciennes vanavond gaf; daar is de trein; een lachende, cordiale hand. Tot ziens, tot ziens... de verlichte wagen glijdt me voorbij, het donker in. Het was prettig, ongedwongen, spontaan, vlug van rythme, vroolijk, gevarieerd, – alsof wij champagne gedronken hadden. En ik heb deze week niet eens wijn in huis!

Ziedaar, lieve sluwerd, mijn indrukken en mijn rapport vanuit mijn gezichtshoek. Ik hoop dat Joanna eveneens een relaas redigeert. Dat moet wel interessant zijn om een verhaal van hetzelfde tooneeltje te krijgen onder twee belichtingen. Ik vroeg me natuurlijk meermalen achter in mijn hoofd hoe zoo'n bijeen-komst zou evolueeren tusschen jou en mij. Ik ben er buitengewoon benieuwd naar; kan er mij geen voorstelling van vormen. Wanneer verzin je een pretext om de grenzen te overschrijden, te doen verzinken, den trein te nemen naar het Zuiden?!

Nu naar mijn kille bed; ik gedraag me niet als de Parijzenaars, die, naar verluidt, zich áánkleeden om naar bed te gaan; ik kleed me uit, en heelemaal. Een-twee-drie en 't is warm; maar nooit 't heele bed; slechts een paar centimeters meer dan mijn volumen en oppervlakte! Ongezellig. Ik omhels je, liefste. Morgen een brief van je? Ik hoop, ik wil, dat alles bij je in orde is. Geef mij je lippen. Je bent lief. Mijn dank voor je lucifers, kaarsje en koffie. Geef me je lippen, liefste.

8 Januari, Dinsdag

Dezen ochtend je briefje van toen jij J. naar haar trein bracht!

Betooverend voor me om van je te lezen dat jij je fantaseert hoe wij samen zullen wandelen, en... samen in bed zullen liggen; wakend, pratend, lachend, liefkoozend, nooit genoeg liefkoozend; geen plekje van je mag er overblijven dat ik met mijn lippen niet gestreeld, en niet geadoreerd heb. Betooverend.

Zeg, liefste, toen je schreef: "ik dacht dat als hij een mooi-opgetuigde vrouw naast zich wilde hebben, dat het dan ook een andere kon zijn" pleegde je toen (onbewust...) plagiaat, of formuleerde je een eigen oud idee en aspiratie... welke altijd de mijne zijn geweest en bleven?! Ik denk daar precies zóó over. Ik wil je zonder braceletten, zonder oorbellen, zonder schmink, zonder parfum; ik wil je zooals jij bent, zooals jij ruikt: naakt en natuurlijk. De geur van je huid... "le parfum de ton sang" (Le Balcon!)

Je verrukt me. Misschien lees je dit Zaterdag. Wees stralend en lyrisch. Opgetogen. Ik zal naar je luisteren en je hooren door de ruimte. Laat me branden in 't goddelijk vuur dat je bezit, dat je me geeft en geven zult.

"Wat is je borst mij zacht; wat is je hart mij goed"2

.... blotti dans tes genoux

je Matthijs

's middags

Liefste lieve Thea, lieve liefste! Je t'aime. Cherche-moi un beau poème d'amour qui parle dans le présent.

Toi, mon beau poème d'amour.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. 'vreemdelinge onder de menschen': citaat uit Die Nacht van Hölderlin, door Diepenbrock getoonzet voor mezzo-sopraan en orkest.
  2. Versregel uit Le Balcon van Baudelaire.