MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451228 Matthijs Vermeulen aan A. Roland Holst

Matthijs Vermeulen

aan

Adriaan Roland Holst

Louveciennes, 28 december 1945

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

28 dec. 1945

Beste Jany,

Het is aan mij nu je te vragen me die stilte te vergeven na je vriendelijke en in zeker opzicht aangrijpende brief van 20 nov. Maar ik heb een lastige, moeilijke tijd achter me. Sinds een tiental weken knipt elken avond een paar keer ons electrisch licht uit, voor een half uur, drie kwartier, of méér, navenant de grillen der menschen of der machines. Misschien heb je erover gelezen in je krant. Maar je kunt je er geen idee van maken wat 't is, als je 't niet tien of vijftig maal hebt meegeleefd. Om razend van te worden. Een kaars of een petroleum-lamp, die waarschuwen je ten minste een paar minuten te voren. Dat zie je aankomen. Je kunt je er mentaal op inrichten. Met de electriciteit verdwijn je plotseling in 't donker, als door een valluik. Een ware executie. Echt beulswerk. Te midden van een zin, te midden eener gedachte houdt je eensklaps op te bestaan. Alsof je leven wordt afgesneden, opgeschort. En dat drie, vier maal per avond. Zonder dat je weet wanneer. Wist je het nog maar! Na een paar dagen van zulke tortuur zijn je hersens voortdurend wantrouwig bezig met de lamp. Gehypnotiseerd. En er kwam bij dat ik noch kaarsen noch olie had. Ik zat dus een paar uur per avond in dat onvermoedbare, verraderlijke duister. Machteloos tegenover dien massieven nacht. Getergd, getreiterd achter dat compacte zwart; en roerloos, blind, stom te moeten afwachten. Geraffineerd als uitvinding, werkelijk, om iemands geduld te oefenen, hem te stalen tegen de wanhoop, en hem tegelijk op stang te jagen. Het gaat de laatste dagen wat beter, maar mijn satansche achterdocht is nog niet geluwd. Ik was bij 't uitbreken van die plaag juist begonnen met het schrijven van een boekje over de princiepen der Europeesche muziek dat in 't voorjaar moet afgeleverd worden aan een Hollandsch uitgever. Ik had nog verschillende andere karweitjes te doen, zooals hout zagen en hakken, mijn tuin een beetje bij te harken, mijn aardappelen te verzorgen, en dit en dat. Ik kwam dus tijd te kort met die vervloekte pesterij van elken avond.

Er was nog iets anders. Wil je gelooven, Jany, dat ik, na de beschrijving die je gaf van "Samen ingesneeuwd", gehuiverd heb om je gedicht te lezen, en dat ik slechts aarzelend, schuw, ertoe heb kunnen besluiten? Van den eenen kant was ik bang voor een indruk. Tevens voor géén indruk. En nu, de verzen herdenkend, huiver ik er nòg van. Eerst die verlorenheid, dat kille, verscheurende gemis rondom alles wat je ziet, − en later die ontmoeting. Zoo is, in andere kleuren, maar de sneeuw ontbrak er niet, en in andere omstandigheden, ook mijn avontuur geweest. En je slotregels, ik heb ze me gezegd, niet in dezelfde woorden, maar in gelijken zin. Want er ging van die "bezoeken" (ik gaf ze mij dezen naam) een soort van zacht sidderend, gewijd geluk uit, dat ik nooit gekend had, niet in dien aard en minder nog met dien gloed, een geluk waarvan de gewaarwording met geen enkele te voren ondervonden sensatie te vergelijken was, en waarna ook ik gemeend heb dat geen levend mensch het mij ooit nog geven kon. Geheel volgens jouw ervaring. Het is zeer moeilijk om te spreken over zulke verschijnselen, die, wanneer je ze ondergaat, de hoogste realiteit overtreffen, en die, wanneer zij voorbij zijn, je aandoen als een droom, een fantasmagorie, een auto-suggestie. In 't begin begreep ik niet wat mij overkwam. Ik dacht zelfs: zou er tusschen smart en vreugde een lijn, een grens en een band zijn waar de een onmerkbaar moduleert in de ander? Ik had mij willens geheel beschikbaar gesteld voor Anny, want het hiernamaals intrigeert mij buitengewoon. Ik was echter ook zeer wantrouwig tegenover mijzelf en wenschte mij absoluut niets in te beelden, niets wijs te maken. Om mij te controleeren, objectief, als 't ware laboratorisch experimenteel, zakelijk te controleeren, had ik alle voorzorgen genomen welke men nemen kan zonder de disponibiliteit te schaden, te verliezen. En allengs heb ik kunnen, heb ik moeten constateeren, dat die ontmoetingen omhelzingen zijn. Bezit van tegelijk spiritueele, tegelijk sensueele natuur. Omhelzing en bezit waarvan de sensueele natuur tot zekeren graad in het werkelijke leven benaderd, doch niet geëvenaard kan worden; waarvan de spiritueele natuur daarentegen onmogelijk verkregen kan worden met aardsche, menschelijke middelen, noch gefingeerd, noch nagebootst. Omhelzing en bezit waarin juist die verstrengeling van spiritueel-sensueel aan de ondervonden verrukking haar bovennatuurlijk-natuurlijk, haar onbekend karakter gaf, als een revelatie der liefde in haar goddelijke uitdrukking. Ik heb dat genoteerd, zoo accuraat als ik kon, en misschien zul je 't nog wel eens ooit lezen. Ik had den tijd. Ik was den ganschen dag alleen. Ik werkte kalm aan een revisie mijner V symphonie, die wel veel aandacht vereischte, maar die mij ook in een geschikte stemming hield. Ik vind echter niet dat je denken kunt dat ik verkreeg wat jij verspeelde. Want ook die twee strofen van je, over

"het domein waar dooden wel

bij de grensovergangen

nablijven....

− − − − − − tot zij

hun aardsche banden slaken,

en − uitgetreden − ....

......

bij hun dooden ontwaken."

kan ik je − als ik den zin goed begrijp − uit mijn eigen ervaring bevestigen. Mijn "geluksstaat" duurt nog, tot op zekere hoogte, omdat in de herinnering, wanneer zij sterk genoeg is en zóó gekleurd, nog geluk ligt. Maar Anny's "bezoeken" hielden op in den vorigen zomer; ik ken den juisten datum: in den ochtend van Dinsdag 24 Juli werd ik haar voor 't laatst gewaar. Sinds heeft zij mij niet meer kunnen of niet meer willen bereiken. Hoewel ik, vooral in de eerste weken na dat tweede verlies, al het denkbare gepoogd heb om haar te naderen, of te laten naderen, ben ik daarin niet éénmaal geslaagd. Waarom niet? Dat bleef me een raadsel. Maar het kan niet aan mij liggen.

Jij bent in zooverre fortuinlijker, als ik zeggen mag, geweest dan ik, dat je aan je ontmoeting een expressie in verzen hebt kunnen geven, magnifieke verzen waarvan elk woord uit de diepten opklinkt en tot in de diepten echoot. "Sinds hij vergeefs de stilte bad, eens nog haar stem te hooren." − "wanhoop gaf die hoop nog niet verloren." − "Hij weet wel beter.." − "vindt hier geen wellust meer die ooit bedwelmt tot zulken zegen −" dat is allemaal voor mij van het aangrijpendste realisme, de totale, eenvoudige waarheid, en in bijna elken regel van je gedicht lees ik, voel ik, wat er gebeurd is bij mij, bij jou, in mijn hart, in jouw hart. Maar ik heb daarvan tot nu toe niets equivalents kunnen vinden in muziek. Ik zei 't je al, geloof ik. Alles lijkt me tennaastenbij. Niet dàt. Het geprobeerde interesseert mijn allerbinnenste niet. Het is alsof er geen muziek voor bestaat. Of dat ik ze nog leeren moet.

Wel vreemd, wonderlijk, dat we samen, zonder iets van elkaar te weten, zonder iets te kunnen gissen, en elk op zijn manier, hetzelfde psychisch avontuur beleven. Dat behoort zonder eenigen twijfel tot de uiterste zeldzaamheden. Ik ben je dankbaar dat je me je gedicht gestuurd hebt.

Hoe staat 't met mijn bevliegingen en plannen tot verhuizing? Dacht je er nog aan? Of Frankrijk of Holland beter voor me is om over zeker "dood-punt" heen te komen, en weer creatief te worden, − ik weet er niets van. Ik ben in een besluiteloosheid waar ik slechts wachten kan op een of anderen providentieelen, richtenden wenk uit de verte, van een horizon. Als ik kon, ja, als ik 't voor het zeggen had, huurde ik voor een tijd een zolder op een der oude Amsterdamsche grachten. Dat zou me wel bevallen. Of een huisje, een hutje! ergens in de duinen, niet te ver uit de buurt... Maar hoe er te geraken; hoe dat te verwezenlijken? daarvoor ben ik blind en hulpeloos als een mol!

Schrijf me in ieder geval eens spoedig, en als ik 't je waard schijn, schud dan even je depressie af, vieux frère − en maak een nieuw gedicht!

Veel hartelijks, en een hand van je

Matthijs

Verblijfplaats: Den Haag, Literatuurmuseum