MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451227 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 27 december 1945

Louveciennes

27 Dec. 1945

Liefste,

Niets van Thea. De negende dag! Zeg me niet dat ik je nemen wil, dat jij je niet laat nemen, beetnemen, of andere even bekorende en bekoorlijke dubbelzinnigheden! Je marche toujours; et toujours à fond. Maar de laatste Thea over wie me tastbare, zichtbare gegevens bereikten, dateert van 17 dec., en haar Hoenderhof van Jan Steen! J'étais encore en plein drame. Ik denk nog aan den knuppel dien ik verdiend heb. Al wat ik van je weet daarna, ik vernam het slechts door mijn voelhorens uit te spreiden, uit te slaan. Nu nog! Mais comme c'est long, loin, cinq cents kilomètres... naar een fee welke ik sinds zeven jaar niet gezien en nimmer betast heb! tenzij in droomen. Fee die zich niet wil laten béétnemen, grijpen. Ik kreeg haar kaarsjes, bewijs en zekerheid van zacht en gouden licht; van veilig glanzenden richtenden toevlucht in allen nacht. Zij is lief, de Fee, met haar symbool, bij deze zonne-wende, bewonderenswaardig lief. En ik die den knuppel verdiende! Mijn onwaardigheid... En toch die hoop, die wensch, die wil, en dat gevoel "om niet te wankelen in eeuwigheid" volgens dat trotsche gebed aan 't slot van den Te Deum: in te Thea speravi. Onvergelijkbaar is de liefde. Met niets te verwarren.

Dit is een beetje van wat ik je te zeggen heb aan 't einde van een ochtend; de rest is navenant. Je kaarsjes branden... in mijn hart.

Die post! Nog niet je drukwerken ontvangen. Ik denk aan een vorigen brief van je welke me niet geheel antwoordde: Natuurlijk was D. uit den band springerig in de periode der Nieuwe Gidsers. Maar dat heeft voor zijn psychologie slechts voorbijgaande importance. Ik zie hem in verband met den ouden Thijm, toen D. 10. 12. 14 jaar was; toen zich rondom den jongen knaap, uit en door zijn omgeving, de innerlijke fundamenten construeerden; wat ik noem de traditie, de legende, de mythologische periode van elk leven, waarheen men, ouder geworden, altijd terugblikt, dikwijls zonder 't te weten, en welke het terrein vormt waarin de eigenlijke persoon wortelt en gedijt. Bij D. was die "legende", naar mijn idee, uitgesproken Thijmsch, Vondeliaansch, "carolingisch", doordrongen van wierook, (meer dan bij Thijm en Vondel) van katholieke liturgie, van het altaar, qui laetificat juventutem meam. Doch dat zijn louter impressies; waarop ze te baseeren? want er bestaat voor mij geen twijfel dat ze juist zijn. Hoe echter die ambiance te reconstitueeren? Heb je bescheiden daarvoor? De correspondenties tusschen D. en Gijsbreght b.v. waren niet, gelijk bij Royaards, litterair, aesthetisch, of gelijk bij Zweers, muzikanterig; ze waren om zoo te zeggen raciaal, organisch; en ook amsterdamsch-patriottisch, tot in het "Katholicisme" van Gijsbreght. Iets dergelijks voel ik in Vondels Vaart. Het hangt samen met zijn wezen, dat zich modelleerde in zijn jeugd. Doch waarmee zulke beweringen te staven? Hoe hebben jullie dat wezenlijke behandeld in je biographie?... vraag ik nog eens.

's middags:

We hebben gegeten (kool en aardappelen) met open ramen; het is buiten warmer dan in huis! Het boekie vermeerderde van morgen met één pagina (ik ben ongeveer op een derde) maar het verdubbelde of verdriedubbelde aan waarde door de devaluatie van den franc; is dat loon naar werken!?

Waarom heb je idealisme noodig bij verbetering van het muziekonderwijs? Is realisme niet nuttiger en genoeg?

Vivement demain matin met een brief voor je

Matthijs

Drie primula's ontloken dezen nacht voor jou.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA