MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451221 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 21 december 1945

Louveciennes

21 Dec. 1945

Lieve Thea,

Vanochtend je brieven van 15, 16 en 17. Er is een hiaat tusschen 12 en 15. Misschien komen die morgen? Ik begrijp dus niet dat "v v v Ja?", doch antwoord van te voren Ja; – met enthousiasme, opluchting, dankbaarheid, etc.

Je hebt die duistere zaak van me heel goed behandeld. Merci. Mijn verstandige ik, dat een zeer hoogen dunk heeft van je intelligentie en een groot vertrouwen in Fée Merveille, rekende daar wel op. Dat andere bleef schommelen tusschen dolle panieken en dol verlangen. Maar 't is me deze week niet meer de baas geworden. Ik heb 't langzaam gedwongen tot mildheid en sympathie met Peter. Je ziet, 't is me gelukt, want ik kan zijn voornaam schrijven!! Toch is die aanval van innerlijke woede niet te vergelijken met vroegere accessen van zwartgalligheid. Geef toe, dat ik tijdens den oorlog, vooral de laatste twee jaren, eenige motieven had om te versomberen nu en dan; ik was niet redeloos; enkel beneden peil. Nu echter heeft die cycloon met neerslachtigheid weinig te maken, en hij schijnt ontstaan te zijn uit absurden onzin. Wil je gelooven dat ik graag zou weten wat mijn machine onttakeld heeft, ondanks mijzelf, ondanks mijn tegenstand? En 't vreemdste voor mij is, dat, wanneer ik mijn redeneerende helft confronteer met dien dwazen, opstandigen demon, mijn verstand er niet in slaagt om hem ongelijk te geven; het weigert om hem geheel te desavoueeren. Hij heeft zonder twijfel gereageerd, en met een verbijsterende heftigheid, op iets dat hem zeer nauw raakte, en hem totaal overstuur moest brengen. Maar wat? Hoe daarachter te komen? Enfin... het is voorbij. Er rest mij niets van, behalve een zekere loomheid, als na een ziekte. Het is een afgrijselijk avontuur geweest; afschuwelijke dagen. Niets voor jou. Het was mij een ware verlichting, gisteren, te kunnen denken dat die serie van martelende brieven voor jou gesloten was, dat ik je geen nieuwe pijn meer aandeed. Heeft het je moeite gekost mij te vergeven? O, zeker... Je hadt me gerust door mekaar mogen schudden. Ik verdiende 't. En toch weer niet. Want ik leed er zelf onder. Werkelijk, ik ben je dankbaar dat je die verwoestende orkaan, waartegen ik machteloos was, zoo kalm en redelijk in 't oog gezien hebt. Telkens wanneer ik me weerloos en armoedig voelde, dacht ik: "als zij een beetje van mij houdt is het tòch goed." Zonderling, de oppositie welke ik in mij vond wanneer ik je graag omhelsd had. Zonderling, dat willen afsterven in me van mijn "aardsche" liefde voor je. Wat zou je ervan zeggen, hoe zou je dat vinden, als die "aardsche" liefde voor je in mij gestorven was? Laten we denken ingeslapen. Wat zou je doen wanneer ze alleen nog maar gewekt kon worden door jou?

Ik ben 't heelemaal niet met je eens waar je een kwartier luieren in je bed op één lijn stelt met al die knoeiers-in-de-liefde. De luiheid is niet alleen een charmante, zij is een noodzakelijke, een symmetrische eigenschap wanneer zij parallel gaat met de activiteit. Zij is de harmonische, de onmisbare keerzijde van een ordelijk dynamisme! En nog minder ben ik 't met je eens wanneer je die knoeiers "bekoringen" toedicht, welke zij te overwinnen zouden hebben. Het karakteristiek van den karakterloozen hedendaagschen tijd is juist dat "bekoringen" (d.w.z. te verdrijven weerstand) niet meer bestaan. Er is geen geweten meer; geen "wroeging" van het geweten. Al die knoeiers laten zich gaan op elke gelegenheid, op elke bevlieging. Er is geen keuze meer. Er is geen preferentie, prevalentie meer, of zóó weinig. Er is geen passie meer. Alleen nog een beetje drift, de freudiaansche libido. Hadden ze maar "bekoringen"! Ze zouden het bekijken waard zijn. Ik heb dit monsterachtig, desoleerend deficit sinds lang geobserveerd, èn in de menschen, èn in de "kunst" welke zij maken. Er is geen moeilijkheid meer. En daarom is er geen greintje verdienste, en geen greintje geest of schoonheid meer bij die lauwe knoeiers.

Ik las dezer dagen weer de Bergrede over in Matthaeus, die categorische, liefelijk-fanatische Bergrede, onmogelijk – bijna – in de praktijk, en toch ideaal, en soeverein als ideaal. Weet je dat er in het Christendom nog haast géén woord verwezenlijkt is van die sublieme Bergrede, welke mij nimmer zal loslaten? Lees jij ze ook eens over. Er staat daar slechts één zinnetje waar ik altijd op stuit, dat ik niet nazeggen kan. De voorlaatste zin van den Pater noster qui es in coelis: "Et ne nos inducas in tentationem". Hoe kan de Hemelsche Vader ons in bekoring willen leiden? Maar lees ze over. Je zult er een pertinente veroordeeling vinden van "het opjutten van de brave collega's"! Welk een prachtige uitdrukking! Waar haal je die vandaan? En wat versta je daar eigenlijk onder?! Ik zou dat eens moeten bijwonen...!

Dat zoo'n opjutterij voor jou 'tzelfde is als het doodslaan van een mug herplaatst me voor een oud probleem! Ik heb er jaren mee geworsteld. Je zult me uitlachen. Zwaar op de hand vinden? Maar heb je een mug wel eens goed bekeken? Een meesterwerk! Ik sloeg ze telkens dood met berouw! Ik kon ze hoe langer hoe minder doodslaan. Ten slotte heb ik het probleem opgelost door... een pact te sluiten met de muggen. Een non-agressie-pact! Als zij niet aanvallen doe ik ook niets. En sinds dien tijd laten ze mij met rust. Het is geen verbeelding! Lach maar. Dikwijls denk ik: zou me dat in de wildernis lukken met grooter en bloeddorstiger gedierte? Jammer dat ik het niet probeeren kan!

Geloof niet dat ik je "volkomen isoleeren zou", – "gesteld dat wij getrouwd waren". – ("maar zoover is 't nog niet...") Dat ware de moeilijkheid ontduiken. Geen kunst aan. Zooals ik me isoleer van de muggen, ja, zoo zou ik wel willen dat jij je isoleerde.

En tusschen haakjes nog: als Rawthorne jou maar matig bevalt waarom speelt Peter hem dan? Jullie opinies over muziek moeten niet erg verschillen? Evolueert hij gelijk zooveel executeerenden die zich nooit of zelden richten naar hun innerlijke stem? – Het is maar een vraag in de ruimte. –

Gisteren voor de tweede maal Berg's viool-concert gehoord. Toch niet bevredigend. Zeer goede, serieuze arbeid. Maar het materiaal waarmee de expressie, dikwijls overtuigend, gerealiseerd wordt, lijkt me tweede-rangsch. En het academisme is lang niet overal weggewerkt.

Merci, liefste. Elken vorigen dag was 't me alsof ik jou vond toen ik die nog verre bloemen zag herrijzen in een vroegen knop, uit den donkeren grond. Dat geluk! – onzegbaar voor je

Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA