MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451213a Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 13 december 1945

13 Dec. 1945

Lieve Matthijs, ik had gehoopt op een litanie in je brief van vandaag, de brief van Zat. – Maand. het antwoord op mijn antwoord op je duisternis. Maar ik weet dat het langzaam gaat bij je, je schrijft het zelf, maar ik had het eerder al gemerkt. En dus ben ik geduldig en vermoed dat er morgen of eén van de volgende dagen wel iets zal loskomen.

H.E. had om ½ 8 zullen komen, dadelijk na een leerling; als hij op tijd geweest was, had ik heelemaal geen tijd gehad om je te schrijven, want vanavond werken we en hij blijft dan logeeren en morgen gaan we den heelen dag door. Gelukkig dat de braverd me even respijt laat om me tot mijn Matthijs te wenden – alleen weet ik niet wat ik op een klein velletje als antwoord op jouw lange brief, waar een lichte schaduw over ligt, schrijven moet.

De vorst is bij jullie zeker ook weer over? Het is jammer dat we het daarin zoo oneens zijn, want ik vind in den winter alleen vriesweer prettig. Dan is er dikwijls zon en de harde lucht werkt prikkelend; wat de menschen hier in Holland lekker weer vinden, n.l. regen en wind, vind ik afgrijselijk (net als Pappie). Regen vind ik nog niet zoo erg als wind. Wind kan ik heelemaal niet verdragen.

Over het erfenisje hoef je je geen narigheid in het hoofd te halen. Je hebt geen gegevens, daarmee is alles afgeloopen. Had je ze wel gehad, dan vond ik dat je het niet uit gemakzucht mocht laten loopen, omdat in mij de zorg voortduurt over je geldpositie en mijn zorg dus eventueel verlicht had kunnen worden.

Over die 5 oorlogsjaren zou ik graag met je spreken. Dat is ontzettend subtiel. Als het met Anny werkelijk zoo is gegaan als je schrijft, vind ik het hartverscheurend. Zijn we niet misschien bezig te romantiseeren? Ik zou dat graag willen, omdat ik anders een gevoel van schuld krijg. Zooals je het nu voorstelt is het alsof wij haar met zijn tweeën vermoord hebben. Maar dat is toch heusch niet zoo – dan hadden we dat toch onderwijl moeten merken. Ik zeg het nu cru, omdat ik haast heb, maar mijn bedoeling is je te vragen toch nog eens goed alles te overdenken; ze heeft ten slotte een maagziekte gehad en daar last van gehad – wat is er dan begrijpelijker dan dat je je papieren ordent, in het idee dat het wel eens ernstig kon worden. Dat hoeft toch niet te beteekenen dat zij "met haar gansche verleden wilde breken"? Jij ziet nu op die jaren terug als op "een worsteling met het onmogelijke", maar had je onderwijl ook dat gevoel? Je was in de onmogelijkheid haar genoeg te eten te geven, maar het lijkt nu net alsof je onder dat "onmogelijke" iets anders verstaat. Ik krijg den indruk alsof het je gekwetst heeft, dat van het "sociale besef". Ik begrijp dat niet. Het is eenvoudig zoo: als ik denk dat menschen honger lijden, dan wil ik er graag wat aan doen. Is daar wat tegen? Ik kon het idee niet verdragen dat jullie daar zonder een sou om zoo te zeggen zaten. Of ik jullie nu vanuit deze gevoelens of uit liefde hielp, dat maakt toch ten opzichte van de muziek die jij schreef, dunkt me, geen verschil. Want er was reden tot dankbaarheid, reden tot verwondering over het wonder, reden tot tevredenheid over de vrijheid om te kunnen componeeren – waarom zou je geen vertrouwende muziek geschreven hebben? waarom zou je wèl met reden vertrouwende muziek geschreven hebben, als ik jouw Thea al was geweest, en nièt met reden terwijl ik je fee nog maar was? Waarom zeg je dat je de liefde nergens vond? Die vond je toch in de meest supreme vorm bij Anny? Begrijp ik je heelemaal verkeerd? Of heb jij, in een gedrukte stemming, je niet heelemaal objectief uitgedrukt? Ben ik weer je socratische ondervraagster? Mag het, of vind je het naar? Er gaat iets zoo verdrietigs uit van die heele passage uit je brief, dat ik het niet laten kon erin rond te mieren.

Reeser heeft afgebeld, zijn auto heeft hem in de steek gelaten. Nu kan ik dus nog rustig doorschrijven. Toen je begon met je 4de symph. in Juli '40 was ik er heelemaal niet. Die muziek staat dus los van mij. Het eenige dat voor mijn gevoel iets met mij te maken kon hebben, is Le Balcon, maar je zei dat het niet zoo was.

Wat je schrijft over het occultisme lijkt me ook een beetje door neerslachtigheid gedicteerd. "De mensch bezit enkele faculteiten die de moeite waard zijn om ontwikkeld te worden". Dat is het juist. De eene mensch componeert, de andere is telepaath, een derde leest handschriften – de eene gave is niet verwonderlijker dan de andere, vind ik. Er is natuurlijk een hoop humbug, maar dat neemt niet weg dat er ook een hoop werkelijke begaafdheid bestaat, die misschien niet eens alleen terug te voeren is op discipline van den wil en de aandacht. Dit blocje papier is op, ik zal het copieboek nog ter hand nemen, maar zal dezen brief maar vast afsluiten. Hoopvol wachtend op een litanie ben ik

je Thea.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA