MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451205b Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 5 december 1945

5 Dec. '45

Lieve Matthijs, het is Sinterklaasavond, Joanna is naar Engeljan, omdat hij ziek is – hij zou anders hièr zijn gekomen. Eerst wilde zij niet gaan, omdat zij het ongezellig vond, maar ik heb gezegd, dat wij ons avondje best wat konden vervroegen, en dat hebben we nu ook gedaan. Om 5 uur zijn we een borreltje gaan drinken met een stukje banket erbij (dat je tegen inlevering van de ingrediënten weer krijgen kunt) en hebben de enkele pakjes, die er waren, open gemaakt. Dat was heel gezellig. Daarna hebben we gauw even gesoupeerd en toen is J. naar het station gegaan en ik ben pakjes gaan rondbrengen. Toen ik daarvan thuiskwam om 8 uur heb ik je brief gelezen, een twijfelende van 1 Dec., eenige malen gelezen, daarna 2 krantjes en nu zit ik – dik ingepakt, want mijn kacheltje is uit – met het copieboek op mijn schoot aan Matthijs te schrijven. Mijn dierbare, hoe moet ik je antwoorden op je twijfel aan mij? Het beste wat ik je zeggen kan is misschien dat ik zelf mij "nog geen vaste en betrouwbare voorstelling vormen kan van mijn liefde voor jou". Medelijden is het niet, dat kan je uit je hoofd zetten. Maar wat dan wel? Mijn passiviteit maakt het zoo moeilijk om aan mijn gevoelens een naam te geven. "Zou ik ook van hem houden, als hij niet van mij hield?" – die vraag kan ik niet beantwoorden. Dat klinkt je misschien hard, maar je moet bedenken dat voor mijn gevoel je me al jarenlang je liefde verklaard hebt, ik ben dus al jarenlang klankbord of echoput of hoe je het noemen wilt. Er komt sinds jaren iets op me af, waar ik dankbaar voor ben, dat me een gevoel geeft van verwarming, van omwikkeling (het is moeilijk er de juiste woorden voor te vinden) en dat heeft bij mij gevoelens van vertrouwelijkheid, van zachte aanhankelijkheid, van belangstelling voor alles wat je aangaat, van een trouw toegedaan-zijn, ja, wat nog meer? opgewekt, die ik wel liefde wil noemen, maar waarvan ik niet met zekerheid weet, of zij werkelijk liefde zìjn; wat liefde is, weet ik namelijk niet, ik zou iemand willen liefhebben, die mij niet liefhad, om te leeren wat het is. Als je spreekt van "medelijden", sla je de plank mis, maar "onbeslistheid" durf ik niet tegen te spreken, en ook zelfs "speelschheid" niet, omdat, bij mijn verregaande passiviteit, het me ook nog mogelijk is van anderen iets in ontvangst te nemen. Heusch, ik lijk veel op Pappie. Ik doe het niet expres, die vergelijkingen maken, ik zoek ze niet op, maar in den loop van de jaren (tot Moeder's dood heb ik over mezelf eigenlijk nooit nagedacht), van de laatste jaren dus, zijn de overeenkomsten me opgevallen. Het is niet heelemaal juist als je zegt, dat ik de innigheid van Stadlen niet gewild heb. Ik heb die wel gewild en ik heb die ook ontvangen, maar omdat ik de consequenties van een liefde niet aandurfde met hem (met jou ook niet, maar niet zoo uitgesproken – niet als met hem), ben ik altijd zoo gereserveerd geweest als ik dacht dat noodig was. Ik heb eens iets heel ergs tegen hem gezegd, waar ik me later dikwijls over verbaasd heb. Hij had een ernstige blessuur aan zijn hand, we hadden daar uitvoerig over getelephoneerd en hij had me gevraagd dien avond bij hem te komen (dat was nooit gebeurd, hij kwam altijd bij ons); daarna had hij 's middags nog eens met Moeder getelephoneerd en had toen niets gezegd over die afspraak; ik heb daaruit geconcludeerd dat zij vervallen was, vermoedde dat hij met zijn toenmalige "vriendin" wel naar de bioscoop zou gaan. De volgende dag belde hij heel stijf op, vragende of Moeder en ik ook naar Utrecht gingen (voor een concert van Bertus, waar J. solist was) en of hij zich bij ons mocht aansluiten. Ik begreep die stijfheid niet, want pas veel later heb ik bedacht dat hij dien avond vergeefs op me zal hebben zitten wachten. We zagen elkaar dus aan het station, maar op een gegeneerde manier, want de vriendin was erbij. Na afloop van het concert zaten we met een groot gezelschap nog in een café, hij en ik naast elkaar, en we hadden elkaar niets te zeggen. Hij had vreeselijke pijn aan die hand, was daardoor geabsorbeerd, en ik was om zoo te zeggen niet aanwezig, ik had me teruggetrokken ten bate van de vriendin (dat is een gekke gewoonte van me dat ik het altijd voor mijn eigen sexe opneem). Toen moest er een broodje gesneden worden voor hem, dat kon hij niet met zijn verbonden hand, en dat vroeg hij niet aan mij, maar aan zijn overbuurman. Ik vond toen wel dat ik moest zeggen: dat had ik toch kunnen doen. Daarop zei hij: "Du hast mich nie geliebt." En ik rang erbovenop: "ist das nur Vergangenheit?" Wonderlijk, zooiets van ijzigheid, hè? Een instinctieve afweer was het. Zooiets heb ik met jou nooit uitgehaald. Maar hàd het je ook kunnen overkomen? Ja, vóór 1939 wel. Vóór Moeder's dood wenschte ik niets te entameeren dat me van haar zou scheiden. Zou ik dus nù tegen S. zooiets niet meer zeggen? Ik geloof het niet. Ik ben ook in die jaren minder angstig geworden, ik ga nòg graag de moeilijkheden uit den weg, maar niet meer zoò sterk als toen. Een andere vraag is nog: zou ik jou mogelijkerwijs zooiets zeggen, als niet de afstand tusschen ons lag, maar we naast elkaar in een café zaten en ik je den sprong zag doen? Uitgesloten is het niet. Dat is dan tòch nog angst of het onvermogen tot het waagstuk van de liefde. Is dit je pijnlijk om te lezen? Ik vind het zoo moeilijk mezelf te kennen; je hebt me gedwongen me zooveel mogelijk te onderzoeken en dat heb ik dan ook gedaan. "Halt geboden met andere formules dan het anti-semitisme" heb ik je al eenige malen: eerst met den coup-de-foudre-vriend en de gedachte van iets aan hem goed te willen maken, later met de wetten van de Kerk, en misschien nog wel meer keeren, dat weet ik niet meer. Ik ben dus niet zoo dat ik het muisje eerst een heelen tijd zonder te waarschuwen zijn ongeluk tegemoet laat loopen en dan pas toesla, aan spelen met mannen heb ik nooit gedaan en met jou ben ik toch ook van begin af aan volkomen eerlijk geweest. Lieve Matthijs, je zou al tevreden zijn met "un son du coeur", zeg je. Is die dan niet overal waarneembaar, in al mijn brieven? Ik vind het altijd zoo naar als je verdrietig bent. Is dat medelijden? Weekhartig ben ik, menschen die verdriet hebben, wil ik graag troosten – hoe zou ik dat dan jou niet willen doen, die zoo ontzettend veel aan me geeft, jou het liefst van iedereen? Gelukkig dat je schrijft: "dat wil ik wel", want ik zou het vreeselijk vinden als dat element er niet zijn mocht van je. Dolgraag zou ik je hier hebben en lief voor je zijn, mijn arm om je heen slaan, met mijn oogen diep in de jouwe kijken en ze dan sluiten in een omhelzing. Maar wat is het ellendige? Dat ik toch niet zou willen, dat dat àlles inhield, ik mis het élan voor het "alles", ik weet dat ik met mijn zwakke krachten (zenuwkrachten en hartekrachten) dit leven, dat ik nu leid, aankan, maar ik weet niet of ik een ander zou aankunnen. Dat jij, zoo'n à-fond-marcheerder, op zoo'n halveling moest vallen! Zeg niet dat ik aan het afkammen ben, we hoeven er geen waardebepaling aan vast te knoopen, kunnen ons bepalen tot de constateering. Het is zoo. Hoe dikwijls heb jij dat niet al geschreven, nu doe ik het eens! Zullen we niet weer eens lachen? ik vind dat we zoo ernstig zijn, dat houd ik nooit zoo heel erg lang uit! Mag ik niet bij Don Quichotte blijven, als we Dulcinea gewoon wegdenken? Het zit 'em in de overdrijving, daarom dacht ik aan het Italienisches: "van de 24 uur lig ik er 25 aan je voeten", en dergelijk soort dingen – is dat niet heerlijk, doe je daar niet graag aan mee? of vind je het "wetenschappelijk te weinig verantwoord, niet strikt-verantwoordbaar" genoeg? "Sinds de menschen spreken en schrijven, is er geen man geweest" enz. Dat is toch net zooiets? Of beleedig ik je nu? Een Hollander zegt op zulke dingen: kom, kom. Weet je nog, dat ze zoo zijn? Afzichtelijk, hè? Ik vind ze dol, je overdrijvingen, en ik geniet reusachtig van al je lyriek, en ik geef je bovendien volkomen toe dat het technisch bijna onuitvoerbaar is om lyrisch over de liefde te willen praten, nu er al 20 eeuwen over gesproken is. Vandaar ook dat er geen muziek meer is. "C'est à réinventer." (Ben ik niet een goede leerling van je dat er plotseling schichten uit oude brieven van je door me heen gaan?) Ik zit al meer dan 2 uur aan je te schrijven, het gaat langzaam, omdat het onderwerp moeilijk was. Ik begin dus niet meer aan het geval J., waar ik trouwens dezer dagen over schreef. "Il y a des accommodements avec le ciel" – is dat iets voor een absolutist? Het boek Job heb ik, geloof ik, werkelijk nooit gelezen. Pappie had een zeer overtuigd Protestantsche vriend, die ook na Pappie's dood geregeld bij ons kwam. Ik hoor hem nog zeggen: heb je 't boek Job wel eens met aandacht gelezen? En ik weet dat ik kort daarop ziek zijnde Moeder heb gevraagd den Statenbijbel te halen en het me voòr te lezen. Maar is dat ook werkelijk gebeurd? Ik zie Moeder nog bij mijn bed zitten, maar van 't boek Job herinner ik me niets meer! Het stomme is dat ik een visueel geheugen heb, geen auditief. Dom is ook, dat ik niet meer weet waar dat "gratis" over ging. "De harmonie in onze gedachtewisselingen" is mij ook al eens opgevallen. Van de Pythagoraeërs weet ik niets. Wordt je boekie niet te uitgebreid? Krijg je het er wel allemaal in, zonder dat het tè gecondenseerd wordt?

Het is vandaag voor het eerst een rijmend versje, wat erboven staat, een mooi stil-weemoedig versje; het antwoord kan ik er niet op geven, d.w.z. den weg kan ik jou niet wijzen, je zult hem wel vinden. – En als het nu eens mislukt was met je toovercirkel en je lamp, was dat zoo vreeselijk erg geweest? Er mislukt ons toch zooveel in het leven, dan probeeren we het een andere keer nog maar eens. Ik wil je niet aanzetten tot een herhaling van het experiment, maar ik ben veel gelatener (daar heb je het fin de race!), ik kan dat niet navoelen: "nimmer zou ik 't me vergeven hebben, wanneer 't mislukt was." Is het niet een beetje hoogmoedig? Maar een koning moet hoogmoedig zijn (in dezen zin althans), zal je zeggen. Een nacht- en morgenzoentje tegelijk.

je Thea

(Als er voor Th. geen anderen naam dan fee was, was het nog mogelijk geweest dien naam niet uit te spreken.)

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA