MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451205 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 5-6 december 1945

Louveciennes

5 dec. 1945

kwart voor zeven; het licht

gaat op; gauw profiteeren om me

te wenden tot mijn liefste, zoolang

dit schijnsel duurt.

Lieve Thea,

Bij mijn wandeling door het spokige rijk der nacht-vlindertjes (zij dwarrelen op uit de boomstammen, uit het mos, uit de verwelkende blaren) heb ik gemediteerd over wat je aanroerde betreffende de liefde bij de dieren. Prettig om het thema mijner overwegingen te krijgen van jou, om, zooals de Franschen zeggen "faire oraison" met jou. Mijn jaren-lange observaties samenvattend ben ik tot de conclusie gekomen dat er op dit gebied niets valt te systematiseeren, niets te generaliseeren, en nauwlijks te theoretiseeren. Waarschijnlijk omdat wij hier in het domein zijn van het immer varieerende, fantaseerende Leven-zelf. Wat geldt de dieren is elke uiting soortelijk, gebonden aan de soort. Hetgeen b.v. de Darwinisten (en nog de hedendaagsche aanhangers der evolutie) beweren, dat de zang en de tooi een effect en een factor zouden zijn van de verliefde bedrijvigheid der mannetjes, is zonder twijfel niet heelemaal onzin wijl men luisteren kan naar een nachtegaal, wijl de mannetjes-fazant en de haan pronkend zijn uitgedoscht, maar de thesis wordt potsierlijk onvolledig en onhoudbaar zelfs, zoodra men even rondkijkt in een wijdere dan de professorale werkelijkheid. Stellig zijn er vogels en viervoeters, die zingen of schreeuwen wanneer zij een amoureuze bevlieging ondervinden, maar even stellig zijn er honderden dier-soorten die geen bek opendoen, of die musiceeren het gansche jaar door, zooals de spreeuwen, de eksters, de gaaien, de kraaien, de kauwen, de mussen, de ululeerende uilen enzoovoort. Ik heb eveneens waargenomen dat in de meeste gevallen het wijfje niet de flauwste notitie neemt van het geluid dat een vrijer voor haar maakt. De kippen b.v. hebben volmaakt maling aan het gekraai van haar haan. Tallooze andere voorbeelden liggen voor 't grijpen en ik leid er uit af, ik bewijs ermee, dat de zang en het geluid in se niets te maken hebben met de liefde. – Een heele poos onderbroken. Weinig lust om deze cogitaties verder te ontwikkelen. Je begrijpt trouwens al. In den tooi heerscht dezelfde regelloosheid. Bij een aantal dier-soorten gaat het mannetje veel mooier gekleed dan het vrouwtje. Bij een menigte andere zijn ze in uiterlijken opschik nauwlijks te onderscheiden. Nergens in de dieren-wereld – in tegenstelling tot de menschen-wereld – is het wijfje mooier. Men moet dus een betere verklaring zoeken om zang en versiering te motiveeren. Die verklaring kan slechts liggen in de intelligente, creatieve gedachte welke aan het dier zijn vorm, zijn aanschijn gaf. Die verklaring ligt bijgevolg in de psychische oorsprongen en constitutie van het dier. Maar hoe die te benaderen en te analyseeren? Dit kan enkel intuïtief geschieden, en op het terrein der intuïtie is totnutoe zoo goed als niets bewijsbaar. Interesseert je het onderwerp? Ik twijfel eraan en dat fnuikt me. Ik ga toch nog maar even door. De dieren (enkele uitzonderingen daargelaten onder de vogels – ) toonen ongelooflijk weinig intelligentie in de liefde. Hun gebaren-spel is uiterst primitief en rudimentair. En de menschen overtreffen hen daarin ternauwernood. Je weet overigens, vermoed ik, dat de Liefde pas op onze Aarde verschenen is omstreeks het jaar 1200 – evenals het Vagevuur – en uitgevonden werd onder den titel van Amour courtois door de ridderschap van Zuid-Frankrijk. Vóór dien datum heeft er nergens ter wereld iets bestaan wat op Liefde leek. Men kende enkel de courtisanes, de vrouw in dienstbaarheid van den man of als belooning voor den soldaat. In alle Grieksche en Latijnsche tragedies niet één liefdes-scène. Bij de Musulmannen ook niet. Typisch: Sheherazade moet gedurende duizend-en-één nacht haar hoofd redden met een vertelling. Dat alles zou methodisch, doctoraal behandeld moeten worden. Maar mijn idee is juist. Wacht even. Na gedurende een korte periode gebloeid te hebben raakte de Amour courtois – de eenige ware; die de vrouw proclameerde tot Ideaal, tot Koningin – weer in ongunst, in vergetelheid, in den doofpot. Wat kunnen de arme menschen er dus van kennen, behalve een paar rudimentaire, primitieve en komieke gebaren? Tot overmaat van ongenade verzonnen de modernen – na de inneming van Constantinopel door de Turken – en de romantici de Ongelukkige Liefde als het stichtelijkste der schouwspelen, en om daarvan onze tijdgenooten op te kikkeren ontdekte en introniseerde de Europeesche en Amerikaansche bioscoop de Onnoozele Liefde, of de liefde voor jan-en-alleman. – Maar nu is 't genoeg. Met mijn ziel onder den arm kon ik vanavond niets vroolijkers bedenken dat dit historisch overzicht, dat ondertusschen geen paradox is. De arme menschen met hun paar klomperige gebaren. Voor 't oogenblik heb ik één troost terwijl 't middernacht slaat: morgen is er nog een dageraad. Ik heb het uitgeteld: ik krijg nog minstens twee, misschien drie lieve brieven van je. En dan? De storm is gezakt. Mais mon âme reste inquiète de son amour. Slaap lekker liefste. En als je wakker wordt zend dan een goede gedachte naar me toe, gauw, gauw.

6 Dec.

Donderdagmorgen

Met het voorafgaande schijnt mijn soevereine liefhebbende ik me te hebben willen demonstreeren dat de Gelukkige Liefde die Zang wekt en Tooi vormt, slechts een ondergeschikte, accidenteele, coïncidentieele functie vervult in de dieren-wereld; en dat die Gelukkige Liefde in de menschen-wereld een bijna louter-individueele inval, een buitensporig zeldzaam, bijna strikt-persoonlijk Avontuur blijft. Het eenige Avontuur dus dat waard is om de Vlag te hijschen. Ik geloof dat mijn soevereine ik gelijk heeft en dat zijn stelling wetenschappelijk bewijsbaar is.

Vanochtend voor mijn sinterklaas je lieve brieven van 30 nov. en 2 dec. Ik reken ze niet bij de twee, misschien drie "dageraden" (mooie litanie: "Van elken avond de dageraad" – schrijf ze in je boek!) welke ik nog wachten mag. Mijn hart en ziel danken je voor dat Je t'aime bien van 30 nov. Het is de eerste keer dat je 't me zegt.

Sommige formules der Litanie aan Thea welke ik mij herinner, daar ik ze van buiten moest leeren in 't donker om ze te kunnen noteeren, brengen mij, zoodra ik ze herdenk, in "extase", als dat chemisch preparaat waarmee die moderneling Huxley zich "gelukkig" zou willen maken, – en alsof ze voor mijn eigen duurzaam Geluk gedicteerd werden door een Ander! In mij is de Litanie onuitwischbaar. (Is het inbeelding, overdrijving, overschatting, dat sommige regels "toover" bezitten? Kun je 't mij objectief zeggen? Het zou de eerste maal zijn in mijn leven dat ik iets "goeds" genoteerd had in een toestand van het zaligste verlangen zonder wensch. Merci.)

Ik kon vannacht niet in slaap geraken, wat me zelden gebeurt. Ik volg mijn brief van Maandag op zijne reis. Niettegenstaande die onrust toch iets lichtends in me, en mijn dankbaarheid.

Je geheugen is uitstekend. Het was dat zinnetje. Er lag iets liefs in voor me wegens de zachtheid welke voor me oprees uit dat "toebehooren". Het was onlief voor me wijl je veronderstelde dat ik je zou "nemen", zou kunnen nemen in disharmonie, zonder je volledige instemming, zonder die schoonheid. Onlief wegens die gedachte, welke je mij of jou toedichtte: "er is geen gevaar voor dat we kinderen krijgen"... vooruit dan maar. Dat druischt in tegen geheel mijn wezen. Begrijp je? Toch domineerde het lieve van dat "toebehooren". Maar hoe heb je kunnen denken dat ik een wensch van je "bespottelijk" wilde maken? Geen duizendste seconde lag dat in mijn bedoeling. En hoe heb je kunnen willen mij te "striemen"? Ik kan me niet voorstellen dat ik jou willens zou striemen of ook maar grieven. Als ik ooit zoo iets mocht schijnen te doen wees dan steeds overtuigd dat het geschiedde per ongeluk of uit onhandigheid. – Maar het lieve domineert. Ook vandaag. Het zal immer domineeren.

Door mijn Pythagorici kom ik heen. Zij hebben mij geboeid, de muziek beheerschend tot dat merkwaardige jaartal 1200. Ik sta nu voor het derde hoofdstuk, beginnend bij de geboorte van Christus, en handelend over die weergalooze uitvinding van ons noten-schrift. Het "boekie" zal langer worden dan ik dacht.

Hoor je dat ik je aan mijn hart druk, hoor dat ik je in mijn hart heb?

Tot vanavond, tot allen tijd

je Matthijs

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA