MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451203 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 3 december 1945

3 Dec. '45

Lieve Matthijs, als iemand zoomaar van den natuurlijken in den supra-natuurlijken staat kan overgaan, moet hij dat dan ook niet kunnen van den didactischen in den lyrischen? Je bent tòch nog niet streng genoeg voor jezelf! Deze laatste invocatie, na de zwijgende, was weer heel erg mooi. Ik dank je voor die overdaad. Maar het briefje was te kort…

Ik heb vandaag niet veel beleefd, heb Reeser, Bertus en Flothuis gesproken (de laatste vroeger onder Rudi M. werkzaam, tijdens den oorlog ontslagen, nu recensent bij Het Volk, een heel intelligente, zeer muzikale en aardige jonge man, Bertus' beste vriend en tevens man van Bertus' maîtresse!) Zoodoende zaten we dik in de muziekpolitiek, wat plutôt deprimeerend is, zooals je begrijpen kunt. Het Bestuur v.h. Concertgeb. wil Rudi op den duur natuurlijk weer terughalen en de jonge Cornelis, die nu het werk doet, is precies zoo'n karakterlooze vent als Rudi zelf. Bij de Opera gaan ze nu v. Raalte laten dirigeeren! Uit pure armoede. In Rotterdam komt een Hongaar, in afwachting van den terugkeer van Flipse, die zich misselijk gedragen heeft en een jaar lang niet optreden mag (waar nog wel wat af zal gaan). Reeser zit aan het Departement midden in de rotzooi, hij vindt het vreeselijk, voelt er niets voor, tegen zijn zin wordt hij overal in gehaald, omdat hij een plooibare en bruikbare figuur is, en om ineens alles weer te laten stikken is ook moeilijk. Bertus mislukt alles, hij zit dik in de schulden, verdient geen cent en weet niet hoe hij ooit die noodlottige sterren moet kwijt raken; en een vrouw en 3 kinderen te onderhouden… Ondertusschen woont hij bij de Flothuizen, slaapt met de vrouw van Flothuis, en Flothuis accepteert dat en is altijd maar even goed bevriend met Bertus. Wat een situatie, hè?

Met Reeser lees ik op het oogenblik de brieven van Pappie aan Jo. Moeder zelf heeft in haar laatste ziekte nog een briefje aan Jo gedicteerd, waarin zij ten gunste van het werk van Reeser en mij haar vroeg om ons die brieven te willen laten lezen (ook bedankte zij Jo voor het geluk dat zij Pappie gegeven had!). Jo heeft daar nà Moeder's dood op geantwoord, dat het goed was, maar is later teruggekrabbeld. Toen is een paar jaar later Reeser er op afgegaan en die heeft ze van haar gekregen, onder voorwaarde dat J. en ik ze niet lezen zouden. Door een toeval heb ik er toen een gezien, die in een map met andere brieven was gekomen, en toen is Reeser er maar overheen gestapt en heeft ze mij ook laten lezen. Ruim 2 jaar geleden is dat gebeurd. Ik heb wel ontzettend gehuild toen, het is zoo vreeselijk melancholiek. Het is wel mooi, het is wel een echte liefde geweest van beide kanten, maar aan Pappie ontbraken alle capaciteiten van den echten minnaar; Jo moet ook nog vreeselijk te kort gekomen zijn. Jo's brieven had ik 5 jaar eerder gelezen; zonder dat Moeder het wist, heb ik dat gedaan – ik had ze boven op het atelier, en als ik dan gehuild had, moest ik zien weer met normale oogen aan tafel te komen. (Later heb ik het verteld en hebben we er veel over gepraat.) Het was net in een tijd, dat ik erg verdriet had over J., die twee mannen tegelijk aan het lijntje hield. Die September '38 heugt me: ik zat toen natuurlijk vol met verwijten, met bitterheden, met opstandigheden jegens Pappie, Jo, Joanna, en Moeder misschien ook wel, en ik moest zien dat te verwerken. Wat in het verleden lag, kostte me minder moeite dan het tegenwoordige, maar gelukkig heb ik toen een straal van den hemel gekregen, die me zei: het is allemaal joùw schuld: als jij meer gebeden had voor J. en heiliger was, dan zou alles anders kunnen zijn. Dat was een enorme opluchting en dat heeft me alle volgende keeren, als ik weèr bitter was, geholpen; als ik het maar ergens kwijt kan, d.w.z. in een zelfverwijt omzetten, dan kan ik het weer aan.

Hoe we nu moeten doen met die brieven in de biographie, weet ik nog niet. We strepen ze aan, nemen dus in principe aan, dat we ze gebruiken en dat het heele geval er dus in komt. Voor de oude generatie vind ik het naar. Maar er zijn er haast geen meer in leven. Pappie en Moeder zouden er zeker beiden tegen zijn. Reeser vindt dat geen criterium. Hij geeft het toe en begrijpt dat het voor mij wel een criterium is eigenlijk, maar hij vindt het maar de vraag of we het recht hebben dat leven incompleet aan den lezer voor te zetten, terwijl we het materiaal hebben voor het complete. Als je het zoo stelt, kan je moeilijk anders doen dan het complete kiezen. Maar ik ben altijd nog in twijfel of je Pappie ook niet begrijpen kunt, kennen kunt zonder dit. Marsyas is haàr muziek, zwoele muziek, maar de ouverture van Gijsbrecht, geschreven midden in hun grootste liefde, is heel anders geïntoneerd. "Die Nacht" is ook zeer teeder, "En Sourdine" is voor haar gemaakt. Je kunt, wanneer je die muziek hoort, aannemen dat de componist leefde in een sfeer van liefde. Maar is het noodig het object daarvan te kennen? Is het noodig te weten dat hij schrijft: "Lieve Jo, je bent een engel"? (er staan natuurlijk ook belangrijker dingen in.) – Voor Pappie zat het probleem van de persoonlijkheid eraan vast. Hij meende dat hij pas een persoonlijkheid was geworden door deze liefde. Wat is persoonlijkheid, weet jij dat? Ik geloof dat die scheidslijn: nog-geen-persoonlijkheid – wèl-persoonlijkheid alleen door jezelf te trekken valt. Je wordt niet ineens intelligenter, wijzer, gevoeliger, de buitenstaander merkt niets of nauwelijks iets aan je. Ik geloof dat het is: het ontdekken van jezelf aan jezelf. Dat heeft bij sommige menschen heel laat plaats, zooals bij Pappie. Naar buiten toe verander je daardoor maar in heel geringe mate, want je bezat immers al je faculteiten al. Daarom geloof ik dat het voor den buitenstaander niet eens van veel belang is te weten wanneer iemand een persoonlijkheid wordt en waardoor. En daarom geloof ik au fond, hoewel ik het niet met zekerheid weet, dat je de episode Jo ook zou kunnen missen in het boek, hoe gek dit ook klinkt, omdat het voor Pappie gedurende 10 jaar toch iets was dat hem heelemaal doordrong. Ik heb deze gedachte niet uit pruderie, omdat ik er à tout prix af zou willen (van Jo in het boek) – ik weet trouwens dat het er toch per se in komt, omdat Reeser sterker is dan ik – maar omdat ik à force van nagedacht te hebben over die kwestie v.d. persoonlijkheid niet tot een ander inzicht heb kunnen komen. Wil je hierover eens schrijven? Het zou me benieuwen te weten wat jij ervan vindt. Pappie heeft Jo's brieven willen verbranden. Een van de laatste dagen dat hij nog op was, heeft Moeder hem aangetroffen voor de kachel, bezig met het verbranden. Zij kon dat niet aanzien en heeft hem ervan weerhouden (ik weet niet of ik dat ook gedaan zou hebben, het is me te moeilijk me daarin te verplaatsen). Zoo zijn er een stuk of 60 over van de honderden. Wees omhelsd door je Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA