MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451202 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 2-3 december 1945

Louveciennes

Zondag 2 Dec. 1945

's avonds

Lieve Thea,

Geen litanie, helaas, hoewel ik den tijd had, en ook de rust. Maar niets wil komen. Wanneer ik in mijn binnenste ga, is 't alsof ik tegen een muur bots. Den ganschen dag aan je gedacht, vanaf den vroegen morgen. Met liefde. Doch zonder hoop. Met het schrijnende verlangen om je iets te zeggen wat je even verwarmen kan. Doch machteloos. Ik weet niet wat te doen. Ik kan niet kiezen tusschen: je bent zoo lief, jij, en: je bent zoo wreed, jij, af en toe. Ik kan ook niet laten je te schrijven, al zijn 't slechts enkele regels. Ik ben echter geheel in de war. Zonder recht om in de war te zijn. Zonder recht om je wreed te voelen. En toch verward, en toch met die pijn. Ik ken nu mijn diepste sentiment, want je zei 't me nu zelf, en je motiveerde het daarbij. Het ergert me, dat ik me jaloersch zie, het wondt me dat je mijn jaloerschheid bevestigt, en het wondt me dat dit me ergert; want het is zonder recht; en redeloos. Ik kan er echter niets aan veranderen. Wij maken geen opstelletjes voor elkaar. Maar den eersten keer dat ik geen woord vind om de liefde die er is te uiten, en dat ik vergeefs, zonder hoop, een reden zoek om iets te vinden, wil ik, moet ik je toch nog danken voor de uren waarin je me de weldaad gaaft, mijn fee, om tot je te kunnen spreken volgens mijn hart. Ik zei je 't reeds, en meen weer niet dat ik overdrijf: zij behooren tot de gelukkigste welke ik gekend heb, en ik kreeg ze van jou. Mag ik egoïst zijn? Mag ik betreuren dat ik ze niet meer heb? Hoe tevreden zou ik zijn, en hoe anders ware alles, wanneer ik je ook maar een deeltje van dat geluk had kunnen geven. Jammer, dat ik me in deze hopeloosheid niet bedwingen kan. Het spijt me zoo je te verdrieten, of kans te loopen dat ik je verdriet. Maar mijn heele ik dat naar je liefde tracht, het klaagt, wanhoopt, martelt me, en wil niet zwijgen. Wat te doen? Als ik je slechts even kon zien! Afschuwlijk, die kwetsbaarheid. Vergeef 't me, liefste. Mais j'ai mal.

3 Dec.

's morgens

Dezen ochtend je brieven van 28 Nov. (A'dam en Loenen). Ik word hoe langer hoe blinder: d.w.z. uitzichtloozer. Dat is begonnen half-nov ongeveer. Het lukte mij toen me er boven op te werken. Nu zie ik uit eigen middelen geen mogelijkheid. Als er iets gered verdient te worden kan 't enkel nog door jou geschieden. Tot dusverre heb je alles verstoord wat ik poogde te bouwen. 't Zij verstoord door je ironie, 't zij door je wijze van redeneeren, die mij sophistisch schijnt en niet loyaal. Il n'y a pas de pire sourd que celui qui ne veut pas entendre. Maar misschien is dat eveneens op mij toepasselijk. Ik bedoel: Wil je mij aan 't verstand brengen dat ik elke hoop moet laten varen? Dat is je bijna geslaagd. Maar mijn liefde blijft. En ze begrijpt niet. Ze begrijpt niet hoe je zoo dor en met nieuwe ratiocinaties kondt reageeren op mijn brief van "Toe, liefste..." (ik weet niet meer van welken dag of datum) waarin je niet de verborgen pijn schijnt te hebben willen opmerken, jij die zoo gaarne lenigt. Moet iemand eerst doodelijk-gewond zijn alvorens je balsemt? Van den anderen kant begrijpt mijn liefhebbend ik niet hoe je tegelijk zoo lief kunt zijn, en, als het kon gelooven, als het nog durfde gelooven, zou dat ik zelfs zeggen dat het niet begrijpt hoe je tegelijk zoo liefhebbend kunt zijn in zekeren zin, hetgeen afgeleid zou mogen worden uit het ongeduld waarmee je op mijn brieven blijkt te wachten, en de moeite welke trouw op je neemt om ze te beantwoorden. Tusschen dat negatieve en dat schijnbaar positieve is mijn liefhebbend ik compleet in de war. Het is geparalyseerd. Het botst overal tegen een muur. Het bespeurt geen uitweg meer. Het voelt zich geworgd en dood-rampzalig. Om niet den geringsten twijfel te laten over de tenslotte determineerende oorzaak wordt hier de zin gecopieerd – met rouw, met smart -uit je brief van 25 nov, welke dat liefhebbende, soevereine ik onmogelijk kan verkroppen, en onmogelijk kan accepteeren: "Ik zou me best kunnen voorstellen als je jaloersch was, Peter vult werkelijk een niet voorbij te ziene hoek van mijn hart, en het is niet iets alleen maar van het verleden, maar het gaat nog door." Je spreekt hier over je hart. Mijn soevereine ik admitteert niet dat het ook maar het kleinste hoekje van je hart zou moeten deelen met een ander. (Uitgezonderd Joanna; doch dat is geheel verschillend.) Het revolteert zich bij de enkele gedachte, de simpele hypothese van zulk een deeling. Een dergelijke veronderstelling krenkt dat soevereine liefhebbende ik op de smartelijkste wijze in zijn trots en in zijn eigenschappelijkste verlangens. Want het reikhalst even vurig als jouw soevereine ik naar de volstrekte harmonie, eensluidendheid, ineenvloeiing. Ik zeg je deze dingen zoo zakelijk mogelijk, smorend wat ik kan èn van mijn pijn èn van mijn beminnend hart. A toi de voir maintenant, et de décider.

Nog enkele antwoorden:

Ik ben het geheel eens met je theorie van lorsque tu étais petite. Zij is juist. De minder-volmaakte zielen moeten (en willen het ook instinctief) gelouterd worden door het leed. De verder-gevorderde zielen moeten (en wenschen het ook instinctief) beproefd worden door het geluk. Er is geen bewijs-krachtiger en gevaarlijker toetssteen voor de waarde eener ziel dan het geluk. Gelukkig te zijn en nederig te blijven, en dankbaar: ziehier de moeilijkste opgave, de zwaarste beproeving. Het is voor de eenigszins edele ziel te gemakkelijk om te leeren van lijden. Zij wenscht te leeren van het geluk. En als zij waarlijk edel is die ziel, zal zij alleen reeds door haar wensch naar geluk haar liefde en haar dankbaarheid zien verduizendvoudigen. Zulke zielen vindt je misschien niet één op de honderd-millioen. Dit verhindert niet dat je theorie juist is. Tu aurais dû persévérer.

En terwijl ik dit schrijf zou ik nog tot je kunnen zingen uit den bodem van mijn afgrond, want in de herinnering aan die twee maanden geluk ligt voor mij nog geluk en dankbaarheid. Jij bent zonder twijfel een edele ziel, geschikt om beproefd te worden door het geluk. Maar ik? Er is in mij nog veel troebels. Doch al mijn trots en hoogmoed is op basis van nederigheid en dankbaarheid. En ik heb het nimmer-transigeerend verlangen om edel te zijn. Volgens die wonderlijke zin van het Evangelie welke beveelt: "Weest volmaakt gelijk uw Hemelsche Vader volmaakt is." Zelden of nooit lukt dat. Maar altijd streef ik.

Ja, ook ik had die lust, vroeger, wanneer ik geld op zak had, om alles weg te geven. Ik zal daarom wel nooit "rijk" zijn. Wat doet 't er toe! Het eenige en ware koninkrijk is in ons. Al het overige, – muziek die wij maken, woorden die wij schrijven – zijn slechts afbeeldsels, min of meer geslaagde weerspiegelingen van dat koninkrijk in ons. Het moet elken dag met geweld – zooals geschreven staat – veroverd worden. Het is 't eenige dat telt. Ik had zoo graag gewild dat je het hielpt veroveren, in de aardsche sfeer en in de hemelsche sfeer, aan je

Matthijs

's middags

Ik zou wel willen dat je de Vl. H. hoorde. Het is diametraal verschillend met de 3de Symphonie. Een orchest "eenvoudig" als Mozart. Er is eigenlijk declamatie bij en daarvoor had ik gedacht aan Joanna. Maar de te declameeren tekst is een mannen-rol (de Vliegende Hollander zelf) en ik kan haast stellig verwachten dat Pom mij dit voor hem geldige argument tegenwerpt wanneer ik hem daarover consulteer. Joost weet met wat voor declamator hij voor den dag komt als ik hem raadpleeg – en ik zou dat wel moeten. Ik gaf daarom in mijn binnenste de voorkeur aan een enkel-orchestrale uitvoering, te meer omdat, wanneer er tekst gereciteerd wordt, er op een paar momenten ook enkele zangstemmen moeten zijn, en ik niet wist of Hermans de kosten daarvan kon dragen. In dit tweespalt helde ik te meer over naar een enkel-orchestrale uitvoering, daar het werk zuiver symphonisch gecomponeerd is en den tekst zeer gemakkelijk missen kan. Zie je Pom bij geval en zou je 't gearrangeerd kunnen krijgen voor Joanna, dan stem ik tevoren ermee in. (Het is misschien een rare suggestie die ik doe; doch uit de verte, en met die trage post, kan ik mij er moeilijk mee bezig houden, heb geen bericht van Hermans, weet niets van zijn plannen, noch van zijn possibiliteiten. (De eventueele zangstemmen zijn excessief-eenvoudig.) Doe dus gelijk je wilt. Het spreekt vanzelf dat Pom wel wenschen zal dat ook zijn tekst ter uitvoering komt en daarvoor enkele diensten zal willen bewijzen. De tekst is mooi. Het is echter slechts een "Proloog" – afgerond geheel overigens. Ik ben toentertijd niet verder gekomen dan die "Proloog" omdat op den datum (ongeveer) waarop de partituur gereed moest zijn voor den copist, de dichter Pom nog bezig was aan zijn eerste bedrijf! Ik kreeg van hem twaalf weken tijd en daarvan moest elke week twee dagen af voor het "loonslavenwerk". Toch is het "goed" geworden. Het centrum van het werk is een passacaglia die tien minuten duurt in regelmatig stijgende lijn, altijd expressief, zeer "modern", (hoewel onmerkbaar-modern) en tegenover welke ik onverschillig wie mag uitdagen om het beter te doen. Naast zulk een meening zou ik gaarne jouw opinie kennen.

Wat de copieën van je vaders Mis betreft, zou je niet iemand naar Parijs kunnen sturen? (of zelf komen?) Ik heb hier een zeer accuraten copist, van oudsher, vriend van Ernst Levy. Hij maakt ook foto-copie. Van elk der strijk-instrumenten zou dus b.v. één partij geschreven, en de rest gefotografeerd kunnen worden. De kosten door elkaar schat ik op 50 à 60 cents per bladzijde, wat wellicht tamelijk schrikbarend duur is. Je zoudt echter op hem kunnen rekenen, denk ik, en ik zal me gaarne met de correctie der te fotografeeren stemmen, en ook der overige zoo noodig, belasten. Zijn adres is: Arnold Vadot, Néocopie Musicale, 9 Rue Foyatier, Paris XVIII. Hij woont vlak bij de basilique du Sacré Cœur. Bracht 15 maanden door in Dachau.

Pour ce qui est l'essentiel je suis dans la nuit la plus noire. A toi d'y voir. Je continuerai de répondre à tes lettres comme si rien n'était arrivé. Van elken avond zijn ze mijn dageraad geweest; ook heden, niettegenstaande alles wat verduistert,

je Matthijs

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA