MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451129b Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 29-30 november 1945

Louveciennes

29 Nov. 1945

Lieve Thea,

wat kan ik tot dank je wedergeven voor de genade die ik van je kreeg?

Mijn hart? Het is niet zonder jou. Zijn roes, zijn volheid, en ook die siddering der ziel waarvoor ik alles wagen zou, die onvervaarde lust, en 't zien dat onze aarde mooi is, en ook de liefde die me nu beweegt, die licht van duister maakt, – ik dank dat jou, het is niet zonder jou, en niets kan ik je geven dan dit nieuw gebed: mijn liefste, jij.

Geschreven bij 't flakkerend schijnsel van mijn kacheltje, in 't donker. Gecopieerd bij een lamp die ik niet vertrouw. Neem 't zooals het kwam. Als ik geen zin voelde om 't je te zeggen had ik 't nooit kunnen schrijven. – De lamp weer uitgegaan! Een kwartier. Ik ben niet in je zevenden hemel! Om den tijd door te brengen met mijn dochter heb ik pas de Eerste Symphonie van Mahler gehoord. Hoe sta jij daar tegenover? Het leek me vanavond alsof al dat oprechte onoprecht was, en het laatste deel klonk me nog leeger dan vroeger toen ik die leegte piëteitshalve voorbijkeek. Al zijn er prachtige brokken in de andere deelen (hoewel verschillende stemmingsovergangen conventionneel geënsceneerd werden) dat laatste braniënde stuk weerstaat niet aan twee wereld-oorlogen, en de bijbelsche mantel van Noach is niet ruim genoeg om dat te bedekken. Maar zou ik niet liever gaan slapen? Nee, nog niet. Echter ook nooit meer criticus, zelfs niet voor een ton goud per seizoen. Mahler heeft slechts één werkelijk goede symphonie gecomponeerd: De Vierde, welke ik voor 't eerst hoorde onder leiding van je vader. 't Was in 1909 als ik 't wel heb. Voor mij werd het Adagio een palestrijnsch engelen-visioen, en ik geloof dat ik daar sinds altijd op geteerd heb en dat dit door je vader gesublimiseerde Adagio (hij heeft 't me ook op den Erard gespeeld, in zijn eigen klavier-uittreksel) me heel de rest van Mahler heeft doen slikken en doen vergeven. Dit is natuurlijk een beetje kras uitgedrukt. Maar wat is Schubert in dezelfde accenten èchter, onbedriegelijker, en alsof hij zóó uit het paradijs komt! Mijn lamp begint weer te flikkeren. Wil je gelooven dat ik niet meer weet hoe mijn dagen in te deelen? Wij hebben slechts acht uur daglicht en daarvan moeten er drie af, minstens, aan verscheidene werkjes als eten, je scheren, je kachel verzorgen, hier en daar een karweitje opknappen, den tuin een minimum in orde houden etcetera. En telkens die melodramatische sensatie van in een valluik te verdwijnen als je opeens in 't zwart zit. Ik peins wat mijn donkere uren zouden zijn zonder jou. Ik peins nog: al vijf minuten. Aan je brief van morgen. Ik ga nu toch maar naar bed; en gauw die dageraad! Slaap lekker, liefste. Ik omhels je.

30 Nov. Vrijdagmorgen

Kantteekeningen bij je brieven van 22, en 23 I en II: (den tweeden ontving ik vanochtend)

Wat je bent voor mij (in mijn psychische mechaniek) zei ik je gisteravond. In een soort van dronkenschap, wat Plato noemt de "musische waanzin". Maar 't is noch dronkenheid, noch waanzin. Elk woord blijft verantwoordbaar, reëel. Ik richt me tot jou gelijk ik me richt tot God. Je bent als 't ware een onmisbare schakel tusschen mij en Hem. Zou ik mij kunnen wenden tot God, zou ik in den goddelijken toestand kunnen geraken, wanneer er niet een tusschen-persoon was die Thea heet? Misschien ja, misschien neen. Ik probeer het veel liever niet. Want ik heb reeds de ondervinding dat, wanneer Thea verder wijkt, mij ongenaakbaar schijnt, dat ook het goddelijke mij veel moeilijker benaderbaar wordt. De dingen gebeuren precies alsof mijn klank (mijn innerlijke klank) zich niet kan voortplanten in het luchtledige, en alsof jij een zekere luchtledigheid opheft. De dingen gebeuren ook alsof de emissies welke mijn ik kan uitzenden, eerst willen weten dat er ergens een reflector is die ze opvangt en min of meer getrouw weerkaatst. Dat "ik" is reeds tevreden, actief, met een "heel klein beetje" getrouwe weerkaatsing. Hoe zou 't werken als de weerkaatsing volledig, volmaakt-getrouw was? Mijn redeneerende, observeerende ik, dat je nu schrijft, weet er niets van. Maar de dingen gebeuren alsof dat andere, afgrondelijke ik zich "gelukkiger" voelt, actiever, radieerender toont, naarmate de reflecteering harmonischer geschiedt; maar reeds bij een approximatieve reflecteering zit 't zieltje niet onder 't armpje. De dingen gebeuren dus alsof dat afgrondsche ik de eenheid zoekt, wenscht, wil, en noodig heeft, alsof het niet goed bestaan, ageeren kan, wanneer het zich niet spiegelt in een anderen, gelijken, afgrond. Zoo gaat het. En die spiegel van dat ik is Thea. Mijn redeneerende ik antwoordde overigens op deze vragen in een brief van een avond der vorige week waarin ik zei: Toe, liefste, doe alsof je gewoon in de zon zit! Het is gewaagd dat stralen-willende ik te vergelijken met de zon! Doch er is overeenkomst. Want ook het licht bestaat niet wanneer het nergens zich weerkaatsen kan. Dat is allemaal nog geheimzinnig, onverklaarbaar. Maar zoo is het. En vroeg of laat zullen wij begrijpen.

Ik noemde je niet "wreed". Maar ik citeerde een zin van je welke in mijn herinnering dien smaak opwekte van dat onbevredigde, van dat zoekende en zich verloren voelende zoolang men niet vindt, en dien ik aanduidde als vriendelijk-wreed, omdat hetgeen men zoekt zoo vriendelijk is, omdat het zoeken, het niet-vinden, zoo wreed schijnt, wijl men het niet vindt, en wijl het lokken blijft alsof 't gemakkelijk vindbaar was. Jij bent dus wat ik zoek. Je bent dus de oorzaak van dat onbevredigde. Maar nimmer zal ik veronderstellen dat je met opzet dat vriendelijk-wreede voor mij bent. Zou jij, toen je als kind onder de tafel kroop met je "verdriet", met je "zieltje onder je armpje" datzelfde verlangen gevoeld hebben naar ik weet niet wat voor verstrengeling, dat ik altijd had, dat ik nu nog voel, en dat jij misschien, wellicht, stellig, nu nog voelt? Want de ziel groeit niet; de ziel veroudert niet; steeds is zij dezelfde; steeds jong, eeuwig-jong.

Prettig dat we 't eens zijn over 't tweede Piano-concert van Bartok. Natuurlijk: hier en daar wel iets goeds!

Prachtig je explicatie van je "uitvoerende artist", die oefenen moet om te kunnen en die 100x niet kan! Zij was mij ontsnapt. Ik ken wel het geduld van uitvoerende artisten. Maar wat me-zelf betreft ben ik nimmer "op een repetitie" geweest. Ik kàn, of ik kan niet. Een van die beiden. Er is geen middenweg. Wat ik kan, kan ik, – wat ik niet kan zal ik nooit "op een repetitie" kunnen leeren. Maar wat is dat opnieuw weer vertakt, gecompliceerd. Want er zijn domeinen in de geest, waar ik wel degelijk "uitvoerend artist" ben, en mij oefen om te kunnen. En toch, (tegelijk) ook daar kan ik, doe ik slechts wat ik kan!

En merci pour aujourd'hui. Merci voor... je knieën. Ik ben verder gegaan dien avond toen ik mijn toover-cirkel legde om mijn lamp. Vindt je 't goed? Voortaan zal ik zeggen: word lekker wakker, liefste, na een omhelzing van je

Matthijs

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA