MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451127 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 27-28 november 1945

Louveciennes

27 nov. 1945

sous la lampe tranquille

Lieve Thea,

mijn zwijgen nog als er geen woorden zijn,

wanneer ik stil ben...

en niets te zeggen weet.

De vlag is gestreken, ingehaald. Je was je misschien juist aan 't vragen of ik nooit moe word? Het valt niet te loochenen dat zoo'n avond als gisteren een tikje uitput wegens de spanning waarin ik me breng. Eerlijk gesproken houd ik niet van die "magische" operaties. Ik word ernaar getrokken; meegesleurd. Toch ben ik blij dat ze er geweest is. Blij ook dat je erbij was. Het is een oefening; een proef. En zonder poespas. Per slot een onschuldig vermaak. Dat jij, die zoo "weinig occult" bent, nog op een occultist, eigenlijker "luminist" moest vallen als ik. Prettig om rustig met je te praten. Waar zit je nu? In Loenen? Het laatst vandaag dat ik met bizondere intensiteit aan je dacht, was straks toen ik mijn brief gepost had. Ik meende je in je bus te zien stappen en stuurde je een mijner gebedjes na: conduis-la dans la bonne direction. Dat kan nooit kwaad. En merci voor jouw kruisje op mijn voorhoofd. Het moet wel "grappig" (lief) zijn, en nog veel meer, om dit in werkelijkheid te beleven. Denk je daaraan? Ik wel. Ik geef je er vàst een zoen voor terug. Je vroegt me nog waarom ik nooit iets over Joanna zeg, en wat ik over haar denk. Ik ken haar inderdaad te weinig om een meening te hebben, maar omdat jij van haar houdt is 't me goed, ook al zou jij je een beetje voor haar opofferen, wat ik eenigszins vermoed. Het was me niet duidelijk welke zorgelijkheden je in 't voorjaar met haar gehad hebt, maar ik dacht: als je 't zelf wilt zul je 't me wel vertellen. Ik kan me van Engeljan bij jullie natuurlijk uit de verte geen voorstelling maken, zelfs niet vaag. Maar dat 't dikwijls lastig voor je moet zijn kan ik me gemakkelijk verbeelden. Toen ik je laatst zei om me te schrijven zooals je aan je moeder schreef, bedoelde ik niet dat je nog meer velletjes moest vullen (ofschoon ik wel graag heb dat je 't zoo opvatte) maar wilde ik je eer zeggen als er iets was wat je zwaar woog, waar je geen weg mee wist, dat je 't me gerust kon toevertrouwen, ook je kleinste verdriet. Wat het aantal van je velletjes betreft, ik heb allang gevoeld dat jij iemand bent die doet wat je kunt, en zelfs nog meer. Wat je me een paar dagen geleden zeidt, dat het bijleggen van ruzies op een afstand gemakkelijker gaat dan wanneer je bij elkaar bent, dat kun je me stellig bewijzen uit ervaring en observatie, maar toch zou ik die opvatting niet willen laten gelden voor ons beiden. Mij dunkt, wij moesten nu reeds het voornemen maken om alles wat op ruzie lijkt te vermijden, systematisch. Als je geen ruzie wilt, heb je ze niet. Er is in die brief van 9 nov. van je een zinnetje dat me nog altijd dwarszit. Het was lief en on-lief tegelijk. Kun je nog je herinneren welk? Ik zou graag hebben dat je 't terugnam, maar wil 't niet repeteeren. En toen ik zei dat in de liefde alles van elkaar je goed moest zijn, debiteerde ik een domheid, want met zulk een thesis zou je tot de meest barokke consequenties kunnen geraken, en jij vertikte 't terecht om ermee in te stemmen. Hetgeen ik bedoelde was dit: De fouten die je ziet van elkaar moet je altijd zien vanuit een gezichtshoek van liefde, – zoolang 't redelijkerwijze kan. Nu ga ik slapen. Als 't mag, liefste, maak ik je een kruis van je voorhoofd naar je lippen en van je eene oog naar het andere. Niet "tot morgen" want ik neem je met me mee. Slaap lekker, mijn schat.

Woensdag 28 nov.

Briefloos. Maar je hadt me verwittigd. Toch... twee dagen briefloos dat gaat juist, op 't kantje af. Daarna begin je droom te worden. Alsof 't niet gebeurd is. Ik kan je dan niet meer situeeren. Ik speur naar je, doch vind niets meer dan een immaterieel punt in de ruimte, in een oneindigheid, in een eeuwigheid, waar ik je vergeefs achternajaag. Alsof je ter ziele bent. Hoe zou dat komen? Omdat alles tusschen ons totnutoe slechts gedachte was? Omdat ik je na zooveel omhelzingen nog nimmer in mijn armen had?

Gisteravond stond ik opeens voor de vraag: zal ik mijn litanie kunnen voortzetten? Want Donald kwam hier binnenvallen. Hij laat zich demobiliseeren, na veertien maanden soldaat geweest te zijn; na den oorlog meegemaakt te hebben, interesseert het kazerneleven hem natuurlijk niet. Maar hij zal me veel meer tijd kosten, en rumoerigheid bezorgen dan mijn dochter, vooral op 't uur der dagelijksche litanie, als ik mezelf en jou samenvatte in de woorden eener invocatie, een klank van bidden. We zullen zien. Het is waar, de litanie kan niet immer duren. Maar als ik er afscheid van moet nemen zou 't me leed doen. De uren waarin ik ze verzon behooren tot de gelukkigste welke ik ken. Ik heb meer dan de helft van de Litanie aan Thea vergeten. Ik herinner mij dus niet alles meer wat erin staat. Ik weet ook niet wat mijn woorden, buiten ons beschouwd, aan draagkracht kunnen hebben. Maar dit weet ik zeker: zoolang de menschen spreken en schrijven heeft nimmer een man zich dieper uit de ziel, regelrechter tot zijn vrouw gericht, dan ik mij gericht heb tot Thea. En hoe 'k dat ook vertolkte, nimmer, dunkt me, kan een man, zich tot zijn vrouw richtend, gesidderd hebben van een dieper, een langer, een zaliger geluk. Ik begrijp daar niets van. Maar 't is zoo.

Waar ben je nu? Al wat je wilt, liefste, tot dank voor dit geluk van je

Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA