MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451121 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 21-22 november 1945

Louveciennes

21 Nov. 1945

Lieve Thea,

hoe goed is het, en genoeg,

om jou in mij te hooren ruischen, en te luisteren naar je klank,

als toen ik een verwonderd kind was dat aan zijn oor een schelp hield,

waarin het alle stemmen hoorde van de zee en van de aarde.

Pas één keer in 't donker gezeten. Ik verbeur daarmee natuurlijk een hoop tijd. Maar er valt niets tegen te doen. En het kan me niet meer schelen. Ik maak het me gezellig met jou. Ik had daareven, toen 't licht uitknipte, opeens behoefte om dat geruisch van jou te fixeeren. Is 't me gelukt? Woord voor woord moest ik 't van buiten leeren, want ik zag geen steek. Zonderling: nu ik dezen brief begin voel ik schrijnende gemoedsbezwaren tegen wat ik je gisteren schreef over je pianist. Ik werd plotseling bang dat 't je zou kunnen verdrieten.

Ja, triest zoo'n telephoongesprek met Henriette Bosmans. Zij speelt Beethoven stellig niet goed, daar zij zelf slecht componeert. Als 't dezelfde is over wie wij 't hebben: een tamelijk fijn, maladief jodinnetje, vrij intelligent, doch zonder bloed? En al zou ze zelf nog dragelijk spelen, hoe kan ze een partner nemen als Leydensdorff? – (tjoek! alles zwart; een half uur gemijmerd in den maneschijn; juist nu mijn geweten ongerust is!) – Hij was me altijd antipathiek; type van physionomie en van spel dat me afstuit. Als een van zulke stumpers uit een Duitsch kamp terugkomt wat moet je dan doen? Ik zou niet graag voor zoo'n geval staan. Zoodra je 't even onderzoekt wordt 't onmenschelijk. Die rampzaligen meenen recht te hebben op speciale belangstelling, medelijden en indulgentie. Onmogelijk om ze die te geven, afschuwelijk om ze die te moeten weigeren. Toen ik pas hier in Frankrijk was voelde ik niets voor de Fransche methode om de critiek zóó te nuanceeren dat de blaam nog als een complimentje klinkt. Ik heb dat langzaam leeren waardeeren. Je wondt er niemand mee. Het resultaat blijft 't zelfde. 't Duurt alleen een beetje langer om de middelmatigen te elimineeren. Wil je gelooven dat 't me nu nog spijt sommige menschen vroeger gewond te hebben? Ik zou dat nu enkel nog doen in principieele kwesties. Misschien moet je 't zelf ondervinden om te begrijpen hoe het beroep van recensent gevaarlijk en hasardeus kan zijn. Heeft Anny je ooit laten merken dat Bertus van Lier haar een soort slag op 't hoofd heeft toegebracht? Dat was eind-December 1937. Zij kreeg van een vriendin (alleen je vrienden kunnen zulke flaters begaan) een krant toegezonden met het verslag eener lezing welke Bertus gehouden had in Amersfoort. Over mij vond zij daarin niets dan de volgende zin: "Matthijs Vermeulen ging ten gronde aan het gevecht met de realiteit." Mij deert zoo iets niet, omdat ik beter dan een buitenstaander kan weten hoe 't met me gesteld is. Anny wist ook wel hoe zij 't met mij had. Maar toch was zij daar wegens haar psychologische complexie niet tegen opgewassen. Want die realiteit waaraan ik heette ten onder te gaan, dat was in haar oogen zij. Ik heb je die manie van haar al wijd en breed uitgelegd. Die krant vond ik na haar dood tusschen haar papieren, met rood potlood aangestreept. Ik heb hem op mijn beurt ook weer bewaard, als herinnering en als waarschuwing. De zin, zoo bout geredigeerd, was waarschijnlijk niet eens van Bertus, doch van den anoniemen verslaggever. Maar het jammerlijke effect heeft me een geheel anderen kijk gegeven op mijn eigen hardheid. Ik zag eensklaps repercussies welke ik mij nooit had kunnen verbeelden en die men als recensent niettemin dagelijks riskeert. Algemeene les van dit incident: "loontje komt altijd om zijn boontje." Wat zonderling is: dat Anny hier weer geboet heeft voor mijn verdiende straf als criticus. Zoo'n oordeelvelling, rechtstreeks zinspelend op mijn maatschappelijke positie, was 't meest geschikt om haar van streek te brengen. Alleen reeds om deze eigen ervaring zou ik nooit meer recensent willen zijn (Je moet zelf weten of je daar met Bertus over spreekt; ik vind 't heelemaal niet noodig.)

De electriciteit heeft mijn avond verkort. Het is al òver tijd om je goeden nacht te zeggen. Hoe graag zou ik nu die kleine aalmoes van je hebben: een paar lieve woorden. Slaap lekker, liefste, en word een beetje zacht voor me wakker. Als die zachtheid voor me kon komen uit je hart!

Donderdag 22 Nov.

Lees dit laatste zinnetje zóó: ik zou alles geven, alle koninkrijken der wereld, om zéker te weten en te voelen dat die paar lieve woorden alleen, enkel opwellen uit je hart. En niet uit je intellect, of van ergens anders. O, dat telt wel, dat is wel iets waard. Dat moet men niet onderschatten. Maar 't is nooit voldoende. Het verdwijnt in 't niet naast één toon uit het hart. Zeg me eens: Heb jij die teeder-wreede drang naar algeheele samenklank met een menschelijk hart? Zeg 't me eens.

Brieflooze dag. De Fransche post heeft weer een flauwte. Dikke mist die niet optrekt in myriaden diamanten. Een lichte sluier over me, als van rouw. Den ganschen morgen gewerkt met twee dommelende katten naast me. Welk een zeldzame modulatie, welk een ruk van bevrijding: mijn litteraire, historiografische en min-of-meer doceerende spraak te verlaten om mij te wenden tot mijn fee. Ik denk opeens: Mocht ik eigenlijk je zoo noemen terwijl Anny er was? Neen, eigenlijk niet. Het moet haar doorboord hebben, toen zij dat las. Want zij las al mijn brieven. Maar was er een andere naam? Neen, ook niet. Ik kon je niet anders noemen dan fee. Ik zou niet de waarheid gezegd hebben, of ik had ze verzwegen, als ik je niet fee genoemd had, Fée Merveille! Hoe geheimzinnig is dat, hoe ondoorgrondelijk, en hoe mooi als 't vervulling werd, hoe mooi achter het raadsel en het licht van Anny's altijd radieuzen glimlach.

Er is elken dag herinnering. Vandaag is ze sterker omdat er nog een briefje kwam van een Zweedsche vriendin, aan haar geadresseerd, en die vraagt hoe zij 't maakt, na op verschillende brieven (die verloren gegaan moeten zijn) geen antwoord ontvangen te hebben. Als ik letterkundige was zou ik dit thema uitwerken: Een mensch, die vroeger in verbinding stond met de meest uiteenliggende plaatsen van den aardbol, is plotseling geïsoleerd op een geografisch punt, waar diverse stemmen hem bereiken met formidabele vertraging, en alles wat hem gebeurde, voortdurend doen herleven en verdiepen. De menschen hebben dat nog nooit ondervonden. Ook vroeger niet, toen de communicaties zoo veel langzamer waren. Als ik op dat briefje uit Zweden terugschrijf (en ik kan 't niet laten) moeten voor mij de feiten welke ik meld, en die veertien maanden oud zijn, weer nieuw worden. Tien-duizenden, honderd-duizenden menschen verkeeren op 't oogenblik in dezelfde situatie, alsof het leed onuitputtelijk wil voorttrillen. Vreemde eeuw, vreemde aarde.

Ik krijg juist een telegram van Monnikendam, welke mij zijn komst bericht voor morgenmiddag. Dat desorganiseert mijn heele dag-rooster. Ik zal je schrijven, en posten, in den ochtend. Des te erger voor het boekie! Jij schijnt M. niet goed te kunnen lijden, dunkt me? Hij doet zich voor als patriot. Ik laat hem begaan. Ben benieuwd hoe dat loopen zal met de Maasbode, en of factoren, waarop ik geen invloed uitoefen, mij dichter brengen bij jou, of verder af van jou. De goddelijke stroom. Doen wat je te doen krijgt. Maak je geen zorgen voor die partituur bij Hermans. Of ze een paar jaar eer of later gespeeld wordt heeft niet de geringste importance. Ze is goed of ze is niet goed, en daaraan kan niemand iets veranderen. Beknor me als je wilt. Maar dit is de grondgedachte der Bergrede, waar de bloemen niet weven en toch den schoonsten japon dragen, waar geen haar van je hoofd valt zonder toestemming des Hemelschen Vaders, – en waarmee ik tot in al mijn vezelen doordrenkt ben.

Wat zou ik doen als je hier was? Heel even en licht jouw hoofd in mijn handen nemen, vragend aan je oogen. Wat zouden ze mij zeggen? Als 't goeds is zou 't genoeg zijn voor je

Matthijs

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA