MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451119 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 19-20 november 1945

19 Nov. '45

Lieve Matthijs, moet ik je nog uitleggen waarom ik boos was? (lang ist es her!) Mannen zeggen altijd, en jij had het ook gezegd: ik zal nooit iets van je vragen wat je me niet geven wilt. Maar nog is de eerste beweging niet gemaakt in de richting van het niet-willen-geven, of de mannen gaan vragen. En jij deed dat ook met je Maria Magdalena en dat maakte me kregel. Bovendien heeft Maria Magdalena met mij niets uit te staan (of omgekeerd); natuurlijk werd haar alles vergeven, want zij had veel bemind. Wat heb ik bemind? niets; er is geen enkele reden waarom mij wat vergeven zou worden. En revanche moet jij mij uitleggen wat je bedoelt met: “Het verwondert me niet dat alles je egaal is, hetzelfde.” Dat is me eenigszins raadselachtig, ik dacht dat het je juist wél verwonderde? Bedoel je: als je zóó toegankelijk bent voor alles, dan moet je wel afstompen? Misschien ben ik, doordat ik zoo verdeeld ben, zoo niet-geconcentreerd op maar enkele dingen, ook zonder eenige occulte begaafdheid. Joanna zegt soms: ben je nou heelemaal helderziend geworden? Maar dat heeft dan met helderziendheid niets te maken; als ik iets raad wat zij denkt voor mij geheim te hebben gehouden, dan komt dat alleen doordat ik haar zoo door en door ken en in het algemeen nogal een scherpen kijk heb: Mijn droomen zijn gewoonlijk heel onbelangrijk, behalve eén die ik je geloof ik indertijd verteld heb over een bundeltje van Moréas. En wakend heb ik ook maar eèns een gezicht gehad. Dat was de liefdesverklaring van mijn Weensch-Austr. vriend, d.w.z. niet de liefdesverklaring zelf, maar het bloemetje dat hij in zijn knoopsgat had en dat hij daarvoor gebruikte. Het was in Dec. en in Weenen zijn haast geen bloemen, je hebt er alleen enkele dure winkels voor rijke Joden, en aangezien mijn vriend arm was, was dat bloemetje – een geel chrysanthje dat precies op een margriet leek – niet iets normaals. Ik wìst dat hij dat bloemetje in zijn knoopsgat zou hebben en dat is mijn ongeluk geworden (als je het zoo noemen wilt), want daardoor maakte het geen indruk op me en daar ik toch al zoo moe was dat er niets meer bij me inging en ik gepreocupeerd was door iets anders dat heel akelig was, kwam er hoegenaamd niets bij me in beweging toen hij zei: je t'aime un peu, beaucoup, passionément, pas du tout, ich bin für's passionément. Ik maakte een ontwijkend grapje en daarmee uit.

Het is wel gek om zoo weinig occult te zijn. Maar ik begrijp het wel, het fin de race is er niet geschikt voor. Vreeselijk naar voor je dat je nooit communicatie met Josquin hebt kunnen krijgen. "Un seul signe de toi et je marche" – tegen mij zeg je het niet? Helaas, het voorbeeld van de margarine kan je voor haast alle vrouwen gebruiken. Moeder heeft daarin nooit misdreven, maar hoe heeft Pappie er onder geleden als hij bij anderen was, bij de dames Ament b.v. die het toch zoò goed meenden. Ik heb tot zulke onderbrekingen van het gesprek heelemaal geen neiging. Maar als iets nou erg lekker is, zeg je er dan nooit iets van? Dat is wel ongezellig. Ik slaap tegenwoordig in het kamertje van Koos, het kleine kamertje boven voor. We sliepen altijd samen boven de eetkamer, maar toen Tante Lud gestorven is, hebben we een goed bed van haar geërfd en dat viel net samen met de liquidatie van Koosje's kamertje, zoodat we dat daar toen neergezet hebben en ik dat geprefereerd heb boven mijn eigen bed, dat zeer middelmatig is. Wegens mijn betrekkelijk slechte slapen, vind ik alleen slapen prettiger dan met iemand slapen en ging daarom, toen Koos nog leefde, dikwijls in het andere kamertje, op de achterkant, slapen, dat Pappie's kamertje is geweest (het is Pappie's bed nog) en later Moeder's. Hoe dat kamertje van Koos eruit ziet, kan ik je niet beschrijven; het verandert elk oogenblik, als we wat kwijt moeten, komt het daar te staan, en dan wordt er weer eens wat uitgeleend en dan komt er weer wat anders. Maar het is heelemaal niet ongezellig.

Wat een idee om zoenen op mijn voeten te geven. Waarom in God's naam? Wat heb je daaraan? Je bent er me eentje – Leef jij nu maar zoo'n heele dag alleen, afgezien van dat uur met je dochter? En dan weer zoo'n dag en nog een? Onbegrijpelijk dat je niet eens de allergewoonste behoefte aan een verzetje hebt. Wat een armoede moet je het van mij vinden dat ik op de alcohol van de verzetjes leef! (dit cum grano salis op te vatten.)

Het lijkt me zeer wel mogelijk dat de mensch gezongen heeft, d.w.z. klanken van zich gegeven heeft vóór te hebben kunnen spreken. Bertus heeft een theorie over de geluiden van babies. Het portamento daarvan, zegt hij, is de essens van alle melodie, de glijding van de eene "trap" naar de andere.

Wat deftig dat je je electrisch scheert! Iedereen doet het wel zoowat tegenwoordig, denk ik (Engeljan niet – die vindt er iets van den duivel in!), maar op mij maakt het altijd nog een indruk van deftigen zakenman! En dan de associatie met Matthijs! Wat een mop toch, dat er zooveel is om over te lachen!

Nu een half uur gehooroefeningen geven aan een stommen prof. in de Kunstgeschiedenis.

Dinsdag.

Joanna zei daarnet tegen me: "Ga nu je blauwe brief maar halen." Maar als je zooiets zegt, dan is hij er natuurlijk net niet. De mist heeft hem zeker tegengehouden. Het zijn altijd maar weer belasting biljetten die er komen. Ik heb nu al aanslagbiljetten in huis, voor mij alleen, tot een bedrag van f 3000,- en er moet nog meer komen! Alles wat ik gedurende een vol jaar verdien en nog meer, gaat naar den Staat. Wel zuur, want de eenige troost over die beroerde lesjes is toch nog het idee van wat geld in je zak te hebben. Juist vanochtend dacht ik nog wat een onzin het is mij in jouw stilte over te plaatsen: ik moet immers al mijn levensdagen lesjes blijven geven, ik heb geen erfenis meer te wachten! We moesten de avonden in jouw stilte kunnen doorbrengen en dan weer uit elkaar gaan. Voordat het tot een werkelijkheid komt, zullen we nog wel eenige plannetjes maken, denk je niet?

Engeljan hoort niets meer over zijn reis, het kan wel Jan. worden, schijnt het. Erg vervelend voor hem, je plezier gaat er zoo af, als het zoo traineert. Ik vind het ook vervelend, want ik had het wel gemakkelijk gevonden als hij eens even van de baan was geweest. Het kost J. altijd een hoop tijd en daardoor moet ik voor zooveel dingen opdraaien. Maar ik sta op het standpunt dat een mensch zich nooit mag beklagen, zeker niet over zulke futiliteiten. Help het me onthouden.

Dag Matthijs, tot wien mijn hart blijft gaan, ook als ik geen brief krijg!

je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA