MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451114b Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 14-15 november 1945

Louveciennes

14 Nov. 1945

's avonds

Lieve Thea,

wat ik overal zeg, en wat alle dingen mij zeggen.

Daarstraks moest ik naar de post en heb toen nog een uur gewandeld in het schemerende bosch. Thuis terug wou ik je overlezen maar het licht flapte uit en ik zat een uur in 't donker. Om me eraan te herinneren dat ik me geen illusies moet maken over de huidige wereld. Nu is er electriciteit, zoolang ze niet uitknipt. Ik heb een klein, lekker vuurtje aangelegd. Er hangt in de kamer een vredigheid en een klaarheid die je om je heen zoudt voelen als een beschermend aureool. Ik had vorige week, en nu nog, een forsche lust om jou daarin te trekken, in die zingende rust, en tevens de kalme, veilige zekerheid dat ik 't doen kon. Zou je wennen? aan deze stilte? aan mijn rook? aan mijn gedachten als ze bijgeval je liefkoosden? zou je 't niet missen als je niet meer "verliefd" kondt raken op een paar honderd andere mannen? Jij! Het verwondert me niet dat alles je egaal is, hetzelfde. Merkwaardig, vind je niet, ik met mijn virtuositeit! (dat woord moet komen van virtus, van vir!) die ontvankelijkheid is me totaal onbekend. Ik kan ze me niet eens voorstellen. Wat ik je nog wou zeggen: ik heb vanavond geen zin om te werken – het boekie is nog bij het ontstaan der muziek – geen zin om te lezen. Ik heb alleen zin om met je te zwammen. Welk een massa uitdrukkingen heb jij voor dit tijdverdrijf! Curieuze vraag welke vannacht plotseling in mijn brein opdoemde terwijl ik even wakker lag: Zou de mensch niet “gezongen” hebben alvorens hij een georganiseerde spraak had?? Het lijkt me hoe langer hoe waarschijnlijker. Ik moet daar nog over nadenken. Vanochtend was ik 't weer vergeten, doch onder 't wandelen schoot het me opeens weer te binnen. Wat denk jij daarvan? Jammer, als 't zoo is, dat ik 't nooit zal kunnen bewijzen. En zoo goed als zeker is het zoo! Ik val van de eene ontdekking in de andere. Nòg iets frappeerde me terwijl ik je overlas. Op dien avond toen jij je zoo boos maakte, dat was 9 Nov., en toen je zeidt "neem me maar in je armen dan zal ik wel smelten" had ik een poosje later (half twee) op vijf honderd k.m. afstand, mijn tweeden liefdesnacht met je. Ik heb je direct aan je woord gehouden. Dat is veel te mooi en te precies om toeval te zijn. Dat is ware tooverij. Gelukkig voor je heb ik niet het tiende part der macht over je die je bezit over mij. Doch waarom was je eigenlijk zoo boos? Ik heb dat nog niet goed begrepen. In dat opzicht ben ik een beetje Englander, van wie de snuggersten zooals je weet, gemiddeld drie dagen noodig hebben om te snappen, maar als zij gesnapt hebben dan is 't niet meer uit hun kop te krijgen. Als 't dus iets is dat ik beter doe met nooit te begrijpen vertel 't me dan maar liever niet! Ik neem je eenvoudig in mijn armen. Want ik ga naar bed. Hoe vliegt een avondje al wauwelend, al leuterend, al zwammend en kletsend. Waar slaap je eigenlijk in je huis? Hoe ziet 't er daar uit? Ik heb er geen vaag idee van. Ik heb ook nog niet over je kunnen droomen, slapend wel te verstaan. Ik heb enkel negatieve zeggingskracht over mijn droomen. Die ik niet wil kan ik verbieden te komen. Maar die ik graag zou hebben kan ik met geen mogelijkheid naar mij toehalen. Jammer. En jij? Heb je 't wel eens geprobeerd? Je ziet: ik denk aan alles. Maar nu is 't genoeg. Ik geef je twee lange zoenen op je beide voeten. Mag dat volgens jouw wet die mijn wet is? Morgen ga ik verder... Wat hebben we nog een hoop te overleggen! En alles per schrift! Ben je tevreden, liefste?

Donderdag 15 Nov.

Bonjour, ma Thea! koude penetrante mist vanochtend; de aarde begrensd tot mijn ruiten. Ik kon me niet scheren bij 't opstaan omdat er geen electriciteit was, en ik niet zag. Maar er is niemand om mij te zeggen: Tu piques. Den ganschen morgen gewerkt aan het boekie. Alles visie; intra-visie; supra-visie. Doch zeer reëele visie, dunkt mij. Zal het "bruikbaar" zijn? Ik zal het je laten lezen alvorens het in andere handen komt. Hiermee anticipeer ik met vertrouwen op onze toekomende weken, maanden. Mijn dochter zit beneden in de keuken; zij breit; zij jast aardappelen; zij kookt. Ik zie haar een kwartier bij 't ontbijt, als zij tenminste niet te laat is, een half uurtje bij het middageten; twintig minuten bij ons souper. Waarover zouden wij praten? Over haar koetjes en kalfjes, want de mijne interesseeren haar niet. De hare zijn van allerlei allooi en dikwijls wel behartigenswaard: een sociale, religieuse, mystieke, litteraire of gewoonweg menschelijke kwestie. Soms ook suggereer ik haar 't een of ander. Maar ze heeft de gewoonte van vele vrouwen (geloof ik) om te midden van een boeiend, absorbeerend onderwerp, plotseling te zeggen: "Cette margarine a le même goût que celle de notre premier hiver de 1940" of iets dergelijks. Daaraan moet ik wennen en daartegen moet ik mij harden, pantseren. Want wat zal mij in alle eeuwigheid de margarine of de boter kunnen bommen? Niets! Zij (mijn dochter) heeft natuurlijk enkele vriendinnen in de omgeving, doch die zijn min of meer onbevredigend, ontgoochelend. Zij beweert veel slaap noodig te hebben en gaat zeer vroeg naar bed. Soms zeg ik haar: Tu fait déjà ton noviciat chez moi comme Clarisse ou comme autre chose! In haar binnenste houdt zij weinig van me. Zij beschouwt me als iets provisorisch', als een pis-aller. Dat is zeer begrijpelijk. Dikwijls zeg ik haar: Je te laisse pleine liberté; tu peux faire ce que tu veux; ta mère avait vingt-huit ans lorsqu'elle trouvait enfin son mouton à cinq pattes; tu as le temps! je voudrais bien te procurer un mari, mais c'est au-dessus de mon pouvoir! Il viendra quand il doit venir. Wij lachen; wij glimlachen; wij twisten nooit, ook niet als zij mij ons part uitmeet op de weegschaal, want dat is haar hebbelijkheid. Ik zie heel goed dat haar leven als jong meisje een beproeving is naast een kluizenaar als ik, maar ik kan er met den besten wil niets aan veranderen. Zij gaat menigmaal naar Parijs. Altijd naar een kerk. Ik noemde haar het eenig kind van Anny en mij, omdat zij op den basis der onbluschbare vreugde en klaarheid van Anny dat eenigszins donkere vuur en dien schijnbaar onvervulbaren drang heeft van mij. Tusschen Josquin en mij was 't heel anders. Vanaf zijn vroegste jaren waren wij natuurlijk één, onbetwistbaar één, onberedeneerbaar één. Als klein kind, als jongen was hij niet van mij af te slaan... Ik deed alles wat hij wilde; zonder nadenken. Hij deed alles wat ik wilde. Hij kon niet anders. Ik kon niet anders. Ook later toen hij probeerde, begon zich te verzetten kon hij niet anders dan ik. Zelfs zijn avontuur van den oorlog, zijn sneuvelen nog, dat was ik. Hij en ik, wij waren dezelfde in alles. En toch van elkaar te hebben kunnen scheiden! Ontstellend. Maar het verwarrendste, het ondoordringbaarste voor mij: na zijn dood heb ik met alle geweld en alle zachtheid gepoogd eenige communicatie met hem te verkrijgen. Ik heb hem zelfs uitgedaagd. Ik heb hem meermalen gezegd (denkend aan zijn geloof) Un seul signe de toi et je marche, je vais avec comme autrefois. In zekeren zin was hij mij dierbaarder, verwanter, misschien onmisbaarder dan Anny. Maar ik kreeg geen taal of teeken van hem. Niet eens een glimpje van taal of teeken. Het was alsof hij nergens meer bestond, alsof hij nooit bestaan had. Ontzettend. Met Donald en mij is 't weer gansch verschillend. Hij is een aardige jongen, gezond, loyaal, rechtschapen, open voor alle goede richtingen, jeugdig, een tikje fantastisch en nog onbeslist. Een beetje genre fils à papa, doch in den besten zin, en in staat om zijn handen uit den mouw te steeken. Hij houdt van me en ik van hem, wellicht meer dan wij vermoeden. Doch we gaan eigenlijk naast elkaar voorbij; wij raken elkaar, maar niet intiem, slechts sporadisch en vluchtig. Met Roland is 't contact nog oppervlakkiger, moeilijker en overbodiger. Wat de opvoeding van kinderen betreft: Eenmaal met eenige zorg geleid, volgen zij later instinctief de aangewezen lijn. Zoo ging 't tenminste bij mij.

Je vraagt me om je te antwoorden op je antwoord op mijn "bezinning". Die dagen was ik, gelijk ik je zei, als in een woestijn. Toen je lieve brieven kwamen, inniger dan ik ze hopen mocht, brachten zij me tegelijkertijd je radiaties. Ik vond je redeneering over het offer van Anny juist. Maar je redeneering over den ontrouw welke ik tegenover Anny begaan kon hebben, leek mij specieus en te gezocht, want noch feitelijk, noch in bedoeling, achtte ik mij ten opzichte van Anny schuldig. Tot het laatste uur, en ook daarna, was er géén wensch van Anny welke ik niet met vreugde vervuld zou hebben. Ik zei haar daarom uit mijn diepste hart: Toi-même, tu m'as dit: Thea est ta femme. Je ne sais que faire. Je ne peux pas accepter ton sacrifice. Je ne peux pas le refuser non plus. Il y a quelque chose en Thea qui m'appelle, qui est plus fort que moi. Si je veux faire quelque chose dont toi tu ne veux pas tu sauras bien m'en empêcher. Zoo was voor mij de zaak besloten, reeds vóór ik je brieven ontving. Innerlijk ten minste. Van buiten zag ik en zie ik nog niet veel uitweg. Want hoe bij je te geraken? En als ik bij je ben, hoe bij je te zijn?

Het wordt reeds donker en er is nog geen electriciteit. Moet ik je mijn dankbaarheid nog zeggen buiten mijn dagelijksche litanie? Wat mag ik? Vandaag weet ik 't niet goed. Vraag me wat; veel of weinig. Vraag me wat je wilt. Mijn verlangen is te zijn

je Matthijs

Tot je ijselijke Rotterdamsche reis al je brieven ontvangen. Tu es adorable pour une petite lettre comme celle-là.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA