MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451108 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 8 november 1945

8 Nov '45

Lieve Matthijs, het is zooals ik al vreesde: ik voel me er niet verwant mee. Ik geloof dat alleen iemand, die in de zelfde gemoedsgesteldheid leeft als jij, het zal kunnen meevoelen. Het is het resultaat van een ervaring in het gemoed en niet in de hersens, en daarom kan je niet spreken van "rationeel-juist" of "dialectisch-juist". Het beste bewijs hiervoor is al, dat jij hiertoe pas gekomen bent door Anny's beïnvloeding na haar dood: toen zij leefde en deze zelfde inzichten had, kon zij je er niet van overtuigen, niet omdat zij, wat waarschijnlijk is, ze niet zoo goed kon formuleeren als jij nu, maar omdat zij aan je verstand appelleeren moest (terwijl het geen aangelegenheid van verstand is), aangezien je gemoed niet open stond. Jij bent nu sinds ruim een jaar in een toestand van extase en bent in die extase aan het redeneeren gegaan, en al wie niet in zulk een extase verkeert, kan niet met je mee redeneeren. Het is dan ook geen redeneering, het is een visie, een schoone visie; voor mijn smaak tè schoon: ik voel er niets voor om den duivel en het kwaad en de straf en de belooning te ontkennen. Het is gek dat ik het woord tranendal juist al gebruikt had, vóór ik jouw afkeer daarvan gelezen had. Wij zijn inderdaad naar God's beeld en gelijkenis geschapen en het zou hier dus een paradijs kunnen zijn. Maar het is niet zoo, er moet dus ergens een smet zijn. Hoe kan je, terwijl je altijd de geluiden van de dieren als hartverscheurend hebt ondergaan, er nu ineens geluk, jubel in hooren? Goed, de schellen kunnen iemand van de oogen vallen, maar wie zal uitmaken of hij tevoren volkomen ongelijk had en nu gelijk? Is het niet allemaal een kwestie van temperament en daarin nog weer van stemming? De gedachte dat de Geest het verlangen gehad heeft om vorm aan te nemen, vind ik mooi en ik kan erin meegaan, maar daaruit concludeer ik niet, dat deze aarde geen tranendal is.

Vind je het naar dat ik er zoo anders tegenover sta? Ik denk dat ik een beroep zal moeten doen op alles wat je tot nu toe voor me gevoeld hebt, dat je geen kater over me krijgt. Is het niet zoo? Eigenlijk is het wel heel eng dat we in ons innerlijkste niet harmonieeren. Maar het is nu geen tijd om "stop te zetten", het is te laat of te vroeg. Heb je wel eens gerealiseerd, dat we totaal niet weten of we in andere belangrijke dingen wel harmonieeren: of we op de zelfde manier op muziek reageeren, of we de zelfde schilderijen mooi vinden, enz.?

Maar laat ik niet afdwalen. Voor mij doet zich de vraag ook voor: waar komt de ziel vandaan en waar gaat zij naar toe. Zij komt van haar Schepper en keert terug naar haar Schepper. Als zij nu geïncarneerd is geweest en zij is teruggekeerd naar haar Schepper, is het dan haar verlangen om nog eens te incarneeren of is het een straf, d.w.z. een noodzakelijke loutering? Waar eindigt dit mee? Waar zien wij op aarde zoodanig gelouterde menschen dat aangenomen kan worden dat hun zielen eindelijk kunnen terugkeeren tot het zuivere geest-zijn? (De aarde houdt immers eens op te bestaan.) Maar als het geen loutering is, maar een verlangen, dan begrijp ik dat verlangen niet, want het is toch buiten kijf dat de ziel hier, door de smet van de aarde, oneindig te lijden heeft, in tegenstelling tot het gelukkige leven in het rijk van den geest, waar die smet niet is? Hoe kan je dat wegredeneeren?

De kwestie van de daad = trilling = eens ophoudend = niet in staat een eeuwig gevolg te hebben, zie ik anders. Ik geloof niet dat de daad alleen maar trilling is. Daad is niet concreet, maar abstract. Daad is trilling + intentie. En die intentie verdwijnt niet (d.w.z. kan zich tot in het oneindige voortplanten) zooals de trilling. Daarom kan de daad een eeuwige straf of belooning ten gevolge hebben. Een hel kan ik me niet voorstellen. Maar dat beteekent niet dat zij niet zou bestaan. Een hemel kan ik me ook niet voorstellen. Maar desondanks hebben alle geslachten het gevoel gehad dat hij moest bestaan. Het feit van "geen middel te bezitten om de Ziel ergens te situeeren in de onmeetbare ruimte" bewijst m.i. niets. Dat is de blindheid van ons, aardewezens.

Wat de vraag van de schuld en de boete aangaat, daarvoor hoeven we niet eens de kleine kinderen erbij te halen: hoeveel menschen worden niet zwaarder beproefd dan normaal gerekend hun boete zou moeten zijn? Job, het schoolvoorbeeld. Het eerste wat hierover te zeggen valt is: jà, we zijn allemaal schuldig, ook de kleine kinderen, krachtens de erfzonde. En het tweede: we kunnen niet uitrekenen: zooveel boete staat tegenover zooveel schuld, want wij kunnen ook boete doen, lijden voor anderen. Dat is de prachtige gedachte van het plaatsvervangend lijden.

Waarom de ongerijmdheid van jouw lot een bezwaar vormde voor het accepteeren van de reïncarnatie-gedachte begrijp ik nog niet. Ik moet daar nog eens over nadenken, of misschien wil je het me uitleggen (als je niet boos bent en me voortaan ook tot de onintelligenten rekent).

En wat meen je met die "momenten van herkenning"? Die kwestie van de herinnering zou voor mij geen bezwaar zijn om in de reïncarnatie te gelooven.

Waar je concludeert, naar aanleiding van je ondervindingen bij A.'s bezoeken, dat "de Ziel al haar vermogens, al haar karakteristieken behoudt en dat zij voortbestaat met dezelfde wenschen" enz., geloof ik, dat je te veel je eigen ervaring, je eigen sensatie vereenzelvigt met die van de ziel in het hiernamaals. Als de uitwerking op jou, die nog een lichaam hebt, zoo is geweest, hoeft de werking in die ziel, die geen lichaam meer heeft, toch niet dezelfde te zijn?

Ten slotte je argument van de versiering als bewijs voor het bestaan van God. Dat is voor een kunstenaar een bewijs. Dacht je dat het er een voor Koosje was of voor je melkboer? Lieve Matthijs, hier zijn we weer op het gebied der Schoonheid. Ook je toekomstdroom voor de wereld stamt uit dat gebied. Ik geloof dat je ongelijk hebt te gelooven in een evolutie, in een uiteindelijke verbinding van God en Mensch. Ik geloof dat je ongelijk hebt die verbinding te zien als eindresultaat voor alle menschen in een ver verschiet. Ik geloof veeleer dat wij moeten gelooven in die verbinding nu en vroeger en later bij ènkelen en dat wij àllen, al zullen wij het ook niet bereiken, moeten streven naar die verbinding. Dat is de nostalgie van de ziel naar God, een heimwee dat bevredigd wordt als wij God zullen aanschouwen van aangezicht tot aangezicht. (Hoe kom je plotseling voor den dag met "Passie en Lijden van den Stralenden, van den Verborgen God"? Daar begrijp ik niets van.) Je zult deze gedachten van mij wel te veel het product vinden van de oude Katholieke leer. Ik heb ze niet, deze gedachten, omdat ik graag orthodox wil zijn, maar omdat ik niet anders denken kan dan zoo. Wat zou het heerlijk zijn als ik had kunnen zeggen: "liefste, je hebt alles wat onbewust in me leefde of wat ik wel eens overpeinsd had, uitgedrukt"! Het is niet zoo. Ik ben er verdrietig onder, omdat ik bang ben dat jij er verdriet van hebt. Ik heb het gevoel van je herfstfeest te verstoren – en, als dat mogelijk was, je lente- en zomerfeest ook nog. Laàt het je niet verstoren, vergeet het maar weer. Verzwijgen mocht ik het toch niet, dat ik er anders over denk. Wil je me gauw schrijven of je erg in me teleurgesteld bent en hoe je dezen brief gelezen hebt?

Ik wou dat je hier was en omhels je teeder –

je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA