MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451101 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 1 november 1945

Louveciennes

1 Nov. 1945

Lieve Thea,

tegelijk:

vèraf en dichtbij

ginds en hier

zonder en met

buiten me, binnen me,

schijn en zijn

wensch en vervulling,

jij, plaagster, zeg je niet: wanneer gaat hij ermee uitscheiden? of zeg je: wat zal hij morgen verzinnen? Dit laatste vraag ik me ook. Ik weet 't nooit. Dezen kleinen rebus bedacht ik gisteravond in 't donker (geen electriciteit) terwijl je bij me zat, je kop tegen mijn schouder, een tukje deedt, en ik, zonder je, mèt je, verlangend rond je heen mijmerde. Hoe heerlijk moet 't zijn om zoo, vertrouwd als een kind, bij iemand te kunnen indommelen. Wat denk je daarvan? Anny deed dat vroeger dikwijls. Wanneer ze wakker werd vroeg ze me: Heb ik gesnurkt? Als ik zei nee geloofde ze mij niet; zei ik ja dan geloofde ze mij óók niet. Als klein joch kwam Josquin ook altijd bij me maffen, met een vinger zijn haren krullend tot hij insliep. Het is morgen zijn verjaardag. Het sneeuwde toen hij geboren werd en hij zou nu 24 worden. Ik kan nog niet wennen aan dat afgebrokene. Weet je wat ik soms denk? of ik eigenlijk niet voor de helft een vrouw zou zijn in mannen-gedaante. (immer een te-veel aan teederheid.)

Maar nu zit ik te wauwelen en te kletsen. Wat ik je nog zeggen wou: die reëele tegenwoordigheid van je, in mijn geest en in mijn lichaam, blijft mij een ondoorgrondelijk raadsel. Het is een perfectionneering van mijn zomer-feest. Karakteristiek: toestand van zeer sterk, uiterst behaaglijk verlangen (naar jou) dat in-zich-zelf reeds geluk genoeg is en geeft om geen bevrediging te behoeven. Je kunt niet zeggen dat ik 't mij creëer. Ik heb vroeger (vóór 17 sept.) dikwijls getracht mij iets dergelijks te creëeren, doch nooit is 't mij gelukt. Dus jij bent de bron. Maar hoe?? Waarom?? Waartoe??

Met dit briefje, maar onder aparte enveloppe, zend ik je mijn "opstel" over de reïncarnatie. Ik heb er acht morgens aan gewerkt, mee-gerekend de twee morgens welke ik verloor in vergeefsche pogingen. (Mijn morgens duren van 9 uur tot 2 uur; dan ga ik eten.) Nooit vervlogen de uren zoo snel; hoewel ik langzaam schreef; en nooit werkte ik in een soortgelijke luminositeit. Om je de waarheid te bekennen: die geformuleerde gedachten zijn me veel dierbaarder dan al mijn muziek. Het lijkt me zelfs dat ik tot dusverre slechts muziek geschreven heb als oefening om tot die gedachten en hare sfeer te kunnen geraken. Je kent het onvergelijkelijk diepe woord van Beethoven: "Muziek is een hoogere openbaring dan alle philosophie." Ik heb die hoogere en hoogste openbaring trachten te definieeren. De bladzijden welke ik je hierbij zend beschouw ik dus als mijn essens, als de essens mijner essens.

Daarom vraag ik je: lees ze met den uitersten critischen zin waartoe je in staat bent. Ik heb er altijd buitengewoon aan gehecht en ernaar gestreefd om zuiver, juist, onberispelijk te redeneeren. Doe wat je kunt om te zoeken of je in mijn redeneering een fout, een hapering ontdekt. En verzwijg ze mij niet als je ze vindt. Ik heb niet de minste eigenliefde tegenover de eischen der Intelligentie. Het eenige wat ik vraag is: een redeneering of een tegenwerping welke mijn redeneering omverstoot, annuleert. Stel mij op de proef.

Voor zoover ik kan nagaan is 't de eerste keer, sinds de mensch denkt, dat God, en wat met God samenhangt, louter-rationeel en psychanalytisch benaderd wordt. (Als ik me in deze meening vergis licht me dan in, want veel geschriften der laatste twintig jaren bereikten mij niet.) Ik heb God benaderd, gepoogd te benaderen, gelijk ik Shakespeare, Leonardo da Vinci, Rembrandt, Titiaan, Michel Angelo benader, trachtend mij hun wezen te reconstrueeren uit hun werken. Ik weet niet of ik erin geslaagd ben Hem geheel te bevatten, te doorschouwen. Ik kan dit slechts weten door confrontatie met andere gedachten. Wat jou na het lezen mijner uiteenzettingen nog een probleem is moet noodzakelijk voor mij dan ook nog een probleem zijn, dat ik zou behooren op te lossen. Verlies niet uit het oog dat ik vele passages heb moeten condenseeren. Zij bezitten daarom weinig betoog-kracht. Die betoog-kracht kan ik haar altijd verschaffen. De hoofdzaak blijft: is het idee vanwaar ik uitga, of totwaar ik kom, feitelijk-juist, of redekunstig (dialectisch) rationeel-juist. Ik heb groot vertrouwen in je Intelligentie. Hoogstens één vrouw op de honderd-millioen is, naar mijn overtuiging, intelligent.

Ik moet heelemaal eerlijk met je zijn: Wat ik in deze bladzijden heb geformuleerd is vermoedelijk voor correcties vatbaar, doch de basis, het uitgangspunt ervan beschouw ik als het eenig-mogelijke geloof, niet alleen voor nu, maar voor een toekomst, en tot een punt in die toekomst waarin wij vollediger zullen begrijpen. Meen niet dat ik ook maar den geringsten lust heb om op te treden als godsdienst-stichter. Integendeel. De tijden zijn nog niet rijp. De menschheid moet zich minstens nog ééne, misschien nog meerdere catastrophen berokkenen, alvorens tot een inzicht te geraken. Ik heb de intieme zekerheid, dat de gedachten welke ik formuleerde, de menschen tot redding, tot uitkomst zouden kunnen worden. Zonder eenigen twijfel. Maar ik zie geen enkele mogelijkheid, en ik heb wel eenigen wensch doch niet den impuls om die gedachten onder de menschen te verbreiden. Ik beschouw ze dus als zuiver-persoonlijke aanwinsten; als een aanloop... voor later. Als ik mijn conceptie van den mensch (geef toe dat zij groot is, zelfs "grandioos"!) vergelijk met wat ik rondom mij zie, dan moet ik nog al mijn moed samenrapen om mijn eigen waarheid niet te veroordeelen als die van een hersenschimmig droomer.

Omdat ik après tout zeer onvolledig ben ingelicht over het denken der laatste jaren en omdat confrontatie met andere intelligenties mij zeer nuttig zou kunnen zijn, heb ik er niets op tegen, en zou het veeleer wenschen, dat je deze ideeën van me (als je het de moeite waard acht) liet circuleeren onder je vrienden of onder de vrienden van Joanna. Laat er dan een afschrift van tikken. Wat ik je zend is mijn eenig exemplaar (mijn "klad"!) en ik zou niet graag hebben dat het geheel verloren ging, waarop kans bestaat, want het "blauwe papier" is niet van uitstekende kwaliteit, helaas!

Vanochtend dikken, natten mist, voor de eerste maal in dit splendide najaar. Waarschijnlijk zit jij reeds een paar dagen in dien damp. Geen brief van je dezen morgen, wegens "Allerheiligen". Ik heb nooit gehouden van "Zondagen"; ik zal eindigen met ze te verfoeien omdat er geen post is! Ik moest "daar boven staan" vind je niet? Eh bien! Nimmer zal ik willen daar boven staan! Verlang, reikhals, hunker jij ook naar een brief van me, en ontvang je hem als een soort van super-vitaliseerend elixer?!? Ik zou dat natuurlijk wel willen! Maar je moet me altijd zeggen gelijk het is.

Ik heb nu ook roode rozen voor je. De twee groote struiken voor mijn raam hangen nog altijd vol witte rozen. Zij doen een mirakel. De menschen langs de weg bekijken ze alsof zij ze graag zouden plukken. Maar zij hangen te hoog. Zij bloeien daar voor jou.

Hoe stil is alles in dien nevel. Hoe dicht ben je bij me als ik een haan hoor kraaien, een vogel hoor zingen in die stilte. Een omhelzing is niet eens noodig. Maar als je wilt kluister ik je tot morgen, tot overmorgen, tot zoolang ik kan en jij wenscht, in het zachte teeken dat ik met mijn lippen maak van je oogen naar jouw lippen,

liefste

je Matthijs

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA