MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451020 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 20 oktober 1945

20 Oct. 1945

Wat naar, Matthijs lief, dat ik je een brief geschreven heb, waarin je maar 1 woord verheugd heeft! Had ik hem dan maar liever heelemaal niet geschreven, want het moet plutôt een torture zijn om honderden woorden te lezen, die je niet verheugen en maar steeds te wachten of er nu niet eens iets zal komen. Ik vraag vergiffenis. – Geef toe dat het moeilijk voor mij is. Hoe dicht wij ook bij elkaar staan in heel veel opzichten, wij zijn van ander materiaal gemaakt: bij jou is alles brand, rossig, eerder donker van kleur – hoe ik mezelf moet beschrijven weet ik niet, maar niet zóó; ik heb altijd behoefte gehad aan blauw en wit en goud, ik ben dol op rococo; jij reageert "alleèn, maar dan ook op de heftigste wijze, op zeer particuliere radiaties", ik reageer op alles (ik heb eens in een nachttrein 4 uur lang in de armen van een machinist gelegen en vond dat best, omdat de sfeer van het oogenblik het zoo meebracht), hierin liggen we dus ver uit elkaar en daarom vroeg ik je al dadelijk bij het begin om met mijn vibraties voor lief te willen nemen. Ik mag me toch niet anders voordoen dan ik ben. – Ik wist niet eens dat die brief zoo ongenaakbaar was, ik dacht van niet? Als ik Maandag nu maar een brief van je krijg, waaruit blijkt, dat ik je niet weèr zoo teleurgesteld heb. Je het het toch heusch al moeilijk genoeg, ik zou graag zooveel mogelijk vreugde voor je zijn. Maar een onreëele basis durf ik niet aan, ik durf niet verzwijgen hoe anders ik ben dan jij. Graag, heel graag, krijg ik bij gelegenheid een pagina lyriek over "lieve Thea, mijn eenige gedachte"! Maar het is niet om het uitgelegd te krijgen, dat ik het graag zal lezen, maar om de lyriek zelf. Want begrijpen doe ik het zoo ook wel – dàt is bij mij niet veel anders!

Wat je schrijft over Pappie is doordrenkt van een bitteren toon. In sommige van je latere kritieken is die ook. Vreeselijk is het, wat Pappie de menschen aangedaan heeft. Hij heeft, geloof ik, iedereen pijn gedaan en teleurgesteld en te weinig gegeven. Hij moet niet anders gekund hebben. Het leven was al zoo'n kwelling voor hem, zoo'n worsteling – ook door zijn zwakke lichaam en zijn zwakke zenuwen – dat hij geen krachten meer overhield om zich in andere menschen te verdiepen. Het maakt me zoo verdrietig, dat ik er maar niet verder over schrijven ga. – Wat akelig ook dat Moeder het begin van je huwelijk gestoord heeft. Het kon natuurlijk eigenlijk niet anders. Maar daarom ben je dus naar Frankrijk gegaan. En zou je zonder Moeder, die iets in je gewekt had, Anny niet gezien, herkend hebben? Heeft m.a.w. "het geval" behalve zijn funeste zijden (en afgezien van het jaar geluk) ook zijn goede? Ik begrijp nog niet goed die verliefdheden op die jongens – het was dus pure erotiek, zonder sexualiteit, het was geen ascetisme dat er niets gebeurde? Wonderlijk. Een neiging tot een mystieke vereeniging, zou je haast zeggen, maar dan bij die particuliere radiaties een geweldige passie.

Ik wou dat ik je kon opbellen, omdat deze brief van je zoo melancholiek is, maar dan zou het moeilijk zijn om na een paar minuten weer afscheid te moeten nemen.

Ik heb tot troost de portretjes opgezocht: dat met de pop is wèrkelijk lekker, hè? Iets recenters heb ik niet, het waren altijd alleen vacantiekiekjes die wij hadden, en in '38 was Moeder al niet meer gezond, zoodat wij haar niet graag alleen lieten (ik ben toen een weekje bij Tante Cécile geweest) en in '39 was het haar ziekbed en tijdens den oorlog waren het maar miezerige vacantietjes. Voor mijn identiteitskaart heb ik iets moeten laten maken, maar daar heb ik niets van over.

Zal ik, in afwachting van een leerling, nog maar 10 minuten met je doorkletsen, al heb ik niets meer te vertellen? Ik moet straks, na die les, naar een akelig avondje, waar een pianist uit Arnhem speelt en waar iedereen wat mee moet brengen om dat gezin weer wat in de spullen te zetten. Ik houd mijn hart vast voor dat piano-gespeel – maar misschien kan ik me troosten door onderwijl aan Louveciennes te denken... Joanna is naar Utrecht, naar Engeljan, die misschien voor enkele weken naar Amerika gaat, wat een goede opfrisscher voor hem zal zijn. Zij zal ook probeeren een verzoening tot stand te brengen met Hen Andriessen, die zich gebrouilleerd voelt met ons, omdat ik in een brief iets gezegd heb over een teleurstelling die wij gevoeld hebben ten opzichte van hun houding tijdens den oorlog. Het ging oorspronkelijk over Bertus, die aan alle kanten belasterd wordt en in een allerverschrikkelijkste situatie zit. Ik had Bertus verdedigd en van die verdediging zijn we toen op een algemeen probleem gekomen, n.l. de vraag of een kunstenaar zich met den geestelijken strijd hoorde in te laten of niet.

– Even zeggen dat het avondje ijselijk was; ik kon niet eens aan Louveciennes denken, omdat ik zoo leed. Op de fiets naar huis zag ik allemaal vrijende paren – die hadden hun tijd beter besteed.

Maar om op Andriessen terug te komen: hij had die vraag gesteld en ik heb geantwoord ja, en ik heb gezegd: nu je dat onderwerp aangesneden hebt, wil ik omwille van onze vriendschap, mijn teleurstelling ook niet verdoezelen. En nu zijn zij ontzettend kwaad. Ik heb getracht hun duidelijk te maken dat je toch wel eens verschil van meening kunt hebben, verschil van overtuiging zelfs, en toch goede vrienden zijn, ik heb op een manier geschreven dat ik hoopte hen zachter jegens me te stemmen, maar het schijnt vergeefs, er zijn nu al 10 dagen voorbij en ik heb niets meer gehoord. Het is doodjammer dat Hen, die toch zoo'n goed karakter heeft, toch een beetje bedorven is door de afschuwelijke adoration mutuelle van zijn vrouw en kinderen. Mij is aan de vriendschap van de vrouw en kinderen niets gelegen, maar aan die van Hen veel, en het zit me dus echt dwars. Heb je een beetje medelijden met me? Of vind je dat de liefde van Matthijs nu alleen nog maar tellen moet? Ik wou nu toch maar dat je bij me was, dan wist ik je antwoord meteen!

Het is kwart voor 12, ik ga slapen, je t'embrasse, mon petit!

Th.

[bijgesloten: foto van Thea in een Oostenrijkse bergweide (Tirol: Obladis 1937); foto van Thea pianospelend, gedateerd op achterzijde '1934'; portretfoto van Thea als klein kind (fotostudio F. Hisgen) – zie scans]

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA