MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19451017 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 17 oktober 1945

17 Oct. '45

Lieve Matthijs, jij hebt altijd zulke mooie aanheffen, daar kan ik niet mee concurreeren – gelukkig maar dat ik die eerzucht niet heb! Vanochtend kwamen je brieven van Vrijdag en Zat. tegelijk; dus als ik nu morgen de derelictie voel – want dan zal er toch wel niet weèr een blauwe brief komen – dan lees ik ze nog maar eens een keertje extra, vind je niet? Als ik de verlatenheid ook moet leeren kennen, dan kan ik nog wel op een belangrijker gelegenheid wachten, dunkt me! – Ik spot een beetje, omdat ik vind dat er nu toch zoo veel tusschen ons is, dat we ons niet verlaten hoeven te voelen als er een dag geen brief komt. Ik heb nu ook je foto's. Ik geloof niet dat ik iets van mezelf heb, het is al zoo lang geleden dat er voor 't laatst gekiekt werd. Misschien ben je wel tevreden met een kinderportretje – dat zal er nog wel zijn. Dat ernstige met de handen in de zakken is me het liefste. Dat ironische oog onder het rozenstruikje vind ik om een beetje bang voor te zijn. De twee andere zijn mooi, maar dat eene met dien scruteerenden blik, is me het vertrouwdste.

Wanneer ik die fataliteit ben gaan voelen? Nu, pas geleden, toen je schreef wat Anny had gezegd, wat Moeder had gezegd, toen je schreef over 1939 als over "het eerste jaar enz.", toen ik bedacht van dat geld in April '41, als ik me herinnerde dat je toen ik klein was al "kleine dot" tegen me zei (met een sterk Brabantsch accent, waardoor het bij ons in leven is gebleven). Maar in de voorafgaande jaren heb ik ook wel al eens zooiets gevoeld. De gedachte van de verzoening die in plaats van de wraak is gekomen, spreekt ook sterk, vind je niet? Ik weet niet meer of het in het voorjaar van '42 of van '43 was, dat ik voor het eerst "vibraties" in je brieven meende op te merken. Het is daarna weer minder geworden, maar geleidelijk aan toch sterker. Omdat ik het niet zonder "gevaar" vond, trachtte ik te remmen – door het uitstellen van het je en jou-zeggen b.v. – maar tegelijkertijd speelde ik een gevaarlijk spel door heel rechtuit en zonder omwegen met je te spreken. Zooals ik je zei, ik heb wel eens gedacht: hoe moet dat gaan. Maar dan zette ik het maar weer van me af, omdat het zoo vreeselijk vanzelfsprekend was dat ik een lichtpuntje voor je was, en ìk was altijd heel blij met je brieven en het was dus, vond ik, zoo natuurlijk dat het zoo was als het was en ik verzette me dus maar niet. Maar dit is allemaal maar alleen van mijn kant gevoeld, jij kunt hiervan niets terugvinden in je herinnering, krijg ik den indruk. Toch was het, dacht ik, geen verbeelding van mij: ook Engeljan, als ik hem wel eens iets liet lezen wat je over Pappie had geschreven of zoo, zei altijd achteraf tegen Joanna: Matthijs wil Poem (zoo noemt hij mij), je zult het zien. Dit zal je erg gek in de ooren klinken, ook het volksche ervan – dat is nou zoo zijn soort. Moet je hieruit concludeeren dat jij, volkomen onbewust, iets van ontrouw jegens Anny gepleegd zou hebben? Ik zou het zoo niet willen noemen en ook niet kunnen noemen, omdat het immers zooiets fantastisch' is geweest, die liefde van jou en haar; maar daarom spreek ik van "een zekere fataliteit". (Hè, wat duurt het allemaal lang als je het op moet schrijven!)

Den Weenschen vriend heb ik een blauwtje laten loopen, doodeenvoudig omdat hij niet muzikaal is. Hij is heel erg intelligent, en daar kan je een stuk mee komen: ik zou misschien best met plezier samen met hem muziek hebben kunnen hooren, maar ik geloof dat hij mijn achtergrond niet zou kunnen begrijpen. De menschen hebben wel eens tegen me gezegd: je moet geen 5 pooten aan een schaap willen, als je je nu aangetrokken voelde tot die man, waarom heb je dan niet die eene moeilijkheid in den koop toe genomen. Misschien dat ik dat nù zou doen, vanwege de schuld en de reparatie daarvan, en vanwege "den ouden dag". Ik heb nu alweer 10 jaar langer van mijn achtergrond genoten en heb daarvan misschien wel zooveel op gepot, dat ik er verder alleen wel mee toe kan. Maar toen, toen ik nog echt jong was, leek het me alsof ik dat geheel van wat de muziek voor me omvat absoluut met mijn man moest deelen. En verder was ik altijd ontzettend weinig geneigd tot trouwen, toen nòg meer dan nu, omdat Moeder nog leefde en ik me niet kon voorstellen dat iets sterker zou kunnen zijn dan de drang om bij Moeder te blijven.

Nu de reïncarnatie. Je moet me daarvan toch meer vertellen. Dat gaat zoo niet, iets aanstippen en er niet op doorgaan! Joanna voelt zich wel aangetrokken tot de reïncarnatie. Zij heeft verschillende anthroposofische vrienden en die praten er altijd over. Mij zegt het heelemaal niets. Terug tot God, dat is mijn eenige idee. Maar verzuim niet erop terug te komen, wil je?

Engeljan zegt dat er misschien een baantje voor je zou bestaan aan de Staatsuitgeverij voor muziek, die opgericht moet worden. Ik had daar ook wel aan gedacht, want die uitgeverij is een uitbroeisel van Reeser, maar het ding is er nog niet en ik zie het ook nog niet gauw komen, en bovendien Reeser? je weet dat hij niet voor je geporteerd is. Het is niet om het "geval", maar je ligt hem niet, of liever gezegd, hij heeft een heimelijk verlangen naar de lyriek en is jaloersch en tegelijkertijd toch ook weer geprikkeld, omdat hij te gewoon Rotterdamsch is. Reeser is aan het Dep. verbonden, zijn protectie is alles waard, maar ik weet haast wel zeker dat hij niet mee zal werken als het om een benoeming van jou gaat. Ik kan daarop ook niet influenceeren. Maar Pom kan je, dunkt me, wel helpen; hij gaat ook op het Dep. zitten, zoo eens voor een tijdje, denk ik, om eens aan de touwtjes te trekken – het is allemaal zoo comiek!

Bussi = baccio = baiser. Auf Wienerisch: Busserl (met een heel dun erretje, heel moeilijk uit te spreken). Inderdaad: spelend, niet heelemaal serieus, maar wel schattig, vind je niet? Engeljan, qui flaire, lui aussi, is me vanmiddag om mijn hals gesprongen: "om me vast het Matthijsen te leeren", zei hij. Ben je boos? nee hè?

je Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA