Matthijs Vermeulen
aan
Paul F. Sanders
Louveciennes, 12 september 1945
Louveciennes (S et O)
2 Rue de l'Etang
Woensdag 12 September 1945
Beste Sanders,
Laat ik eerst even zeggen hoe het gegaan is. Ik ontving uw brief, die mij zooveel goed deed, Zaterdag reeds. Maar ik was "ziek", danig gedesorganiseerd door een inflammatie van het linker-jukbeen, gevolg van een zeer oude kneuzing, opgeloopen bij een straatgevecht. Niet kunnende antwoorden, heb ik den volgenden dag mijn zoon die toevallig met zijn Jeep op verlof was, naar den heer Braat gezonden om te informeeren naar den duur van zijn verblijf te Parijs. Hij vond den heer Braat echter niet in zijn hôtel en beging de nalatigheid om geen teeken achter te laten van zijn bezoek. Ik zelf kon me niet verplaatsen en zoo miste ik deze correspondentie. Misschien is 't maar beter. Want ik duchtte misbruik te maken van des heeren Braat goedheid. Gaarne had ik hem de partituren meegegeven mijner IV en V symphonie, en een exemplaar eener compositie op een gedicht van Baudelaire, die in Holland zich allicht voorspoediger zullen bevinden dan hier. Dat woog echter minstens 6 kilo. En al was ik in betere omstandigheden geweest, ik zou toch gevreesd hebben den heer Braat zulken last te veroorzaaken. Ik was eveneens bang voor het risico der reis, omdat het unieke exemplaren zijn. Gelegenheid tot foto-copie bestaat hier nog niet en het gewone copieeren is schrikbarend duur. Voor mij onbetaalbaar. Ik had bovendien reeds een ongeluk met het manuscript mijner vierde symphonie, dat in 1942, over de grens gesmokkeld, (het droeg den titel Les Victoires) vanuit Portugal in zeer betrouwbare handen (de intieme vriendin van mijn vriend Ernst Levy) naar Amerika vertrok en waarvan ik nimmermeer iets vernam. Werd de boot getorpedeerd? Het lukte me niet iets te weten. Alles te zamen genomen durfde ik dezer dagen dus niet veel. Vergeef het me. En laat ik hopen dat door uw vriendelijke bemiddeling een tweede kans zich nog eens voordoet, weldra misschien.
Wat heb ik in die afgrijselijke vijf jaren dikwijls aan u gedacht met groote zorg! Want de enkele dagen welke ik in Mei 1939 doorbracht te Amsterdam, in dien zachten roes en waas van onbekommerd, intens, onwezenlijk, en huiveringwekkend broos geluk dat ik over de stad zag hangen, – die dagen waren mij onvergetelijk gebleven, als een verrukkende visie welke niet meer terug zal keeren, en op het voorplan dezer herinnering vond ik altijd u, en de vriendschap die ik van u kreeg. Het was mij een geweldige opluchting, toen ik u, door een mededeeling van Thea Diepenbrock, behouden wist. Wilt u gelooven dat ik nauwlijks achterwaarts durf kijken? Ikzelf ben als de schepeling die tamelijk dapper, zoo goed als hij kon, de dagelijksche verschrikkingen getrotseerd en doorstaan heeft van een eindeloozen storm, en die, op 't oogenblik dat hij denkt veilig en ongedeerd te kunnen landen, opeens het essentieele zijner hoop en zijner wenschen vergruizeld, vernietigd ziet. Ik heb tenminste niet het verdriet het verlies te moeten betreuren van een mijner vrienden.
Ik ben nog lang niet geacclimatiseerd bij den nieuwen toestand. Tijdens vier jaren elken dag te moeten denken: 's morgens, als de zon opgaat: zij fusilleeren; 's middags: zij folteren; 's avonds: een menigte "onschuldigen" weet nog niet dat zij over enkele uren, minuten met ontzetting en smart naar den hemel zullen janken; tijdens vier jaar elken dag die gedachten, die aanwezigheid van den Gruwel, met het uiterste geweld van zich af te moeten schuiven om te kunnen geraken tot de muziek, dat laat in de ziel een merk achter, waarover men, als men terugschouwt, zelf ontsteld is, en waarover men nu, na gedurende vier pijnigende jaren niet te hebben willen jammeren, omdat men hoopte, onbedwingbaar aan 't jammeren zou slaan... wanneer men zich liet gaan. En toch kon ik mijn vijfde symphonie noemen Les lendemains chantants.
Maar nu? Je ziet, ik maak mijn diagnose. Zal ik nog ooit genezen èn van den dood mijner vrouw, die, toen ze stierf nauwlijks nog dertig kilo woog (ik heb foto's gezien van verhongerden die niet veel magerder waren dan zij) èn van 't sneuvelen van den jongen die mijn lieveling was en een kogel kreeg midden in 't hart, èn van mijn niet te meten inspanning om de aarde, door de kreten heen, te blijven zien, te blijven vertolken gelijk ik haar droom, gelijk ik haar wil? Ik weet het nog niet. Ben ik nog bruikbaar? Ik weet het nog niet.
Het spreekt vanzelf dat ik je dankbaar ben voor je uitnoodiging tot medewerking aan "het Parool", want theoretisch bedragen mijn inkomsten nul. Ik heb voor 't moment niets te doen. Ik aanvaard dus gaarne in princiep. Doch zal ik het kunnen? Sinds twintig jaar, en méér nog sinds één jaar, sinds de bevrijding, verwacht ik Iets Nieuws! dit wil zeggen: verwacht ik den toon, den aanhef eener mogelijke en aanneemlijke toekomst. Een jeugd. Een lente! Tot dusverre is alles: Oud. Alles! Hier in ieder geval. En ik geloof niet dat ik ben wat men een pessimist noemt. Integendeel. Het is mijn innerlijke overtuiging dat de ware revolutie nog komen moet. Maar ik bespeur ze nergens in aantocht, en nergens bespeur ik een stem welke ze schijnt te vermoeden.
Wat denkt u van al deze "dingen"? Zoolang de papier-nood heerscht is er geen haast bij, dunkt me. Wij hebben den tijd om te overleggen. Wat het finantieele aspect betreft der kwestie... ik heb geen flauw idee meer daarvan. Niet de vaagste notie hoe tegenwoordig een artikel, een gedicht, een stuk muziek kan worden uitgedrukt in cijfers, in munt-waarde!!
Curieuse vraag welke ik mij plotseling stel: Zou ik, alleen door ze te definieeren, reeds bezig zijn om mijn schimmen en spoken te exorciseeren??
Met hartelijke groeten
uw
Matthijs Vermeulen
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA