MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19440720 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 20 juli 1944

20 Juli 1944

Beste Matthijs, vanochtend is je brief, op mijn verjaardag geschreven, aangekomen – ik dank er je hartelijk voor. Dat ik in lang niet geschreven heb, komt omdat Anny een brief van je aankondigde van eind Juni, die nog steeds niet gekomen is. Nu spreek je zelfs van 2 brieven; die komen waarschijnlijk met vertraging wel dezer dagen aan. Ik dacht, je schrijft daarin over den dood van Tante Cécile en dat wacht ik graag af voór ik erover schrijf. Het is voor ons een groote schok geweest. Wij hadden zoo vreeselijk gehoopt dat zij zou blijven leven tot het vrede zou zijn en hadden ons zóó verheugd haar nog te zien. Je schreef de vorige keer al dat haar brief als een afscheid klonk. Aan Joanna schreef zij nog op 8 Juni en onderaan stond: vaarwel liefste kinderen, God behoede jullie. Ook dat was een afscheid; wij hadden het er niet eens uit gelezen, koeien die wij zijn, maar achteraf was het ons duidelijk. Zij moet zelf heel goed geweten hebben, dat zij sterven ging. Wat een geestkracht om zelf de enveloppen te schrijven! Moeder was ook zoo, zij heeft met ons ook al die soort van dingen besproken; maar de uitvoering ervan kon zij aan ons overlaten. Ik vind hierin wel een groote eenzaamheid liggen, het is net alsof zij haar zoon er niet mee lastig wilde vallen, alsof zij vermoedde dat hij het niet met liefde zou doen – – – Zij heeft, bij alle gaven en gunsten ook van het leven, een tragisch leven gehad. Zij had een immense capaciteit tot lijden, dat was wat haar zoo exceptioneel maakte. In den zomer van '38 heb ik een week bij haar gelogeerd, dat was heerlijk, wij waren zonder eenige terughouding intiem met elkaar. Hoe dolgraag hadden wij haar nog teruggezien en nog met haar over Moeder gepraat, want toen Moeder stierf was het al oorlog en wij hebben dus toen alleen maar gecorrespondeerd. Na Koos en Tante Lud is dit de grootste slag.

Heb ik jullie wel eens verteld dat Tante Cécile's dood een groote verandering in ons budget zou brengen? Wij kregen ƒ 4000,- per jaar van haar, die Goekoop, haar eerste man, op haar vastgezet had voor ons. Dat houdt nu op, dus je begrijpt dat dat een reuze verschil maakt. Een ontzettend komiek briefje hebben wij van Mevrouw Goekoop (Goekoop's 2e vrouw) gekregen; zij schrijft: met uw persoònlijk verlies betuig ik u enz. M.a.w. met je geldverlies heb ik niet te maken. Koddig, niet? Het is altijd nog mogelijk dat zij eens komt en vraagt hoe wij er nu voor staan, maar zij heeft natuurlijk geen enkele verplichting jegens ons, en het is bovendien voor ons heel moeilijk om haar een inzicht in onze situatie te geven. Ik heb dit jaar veel verdiend, doordat de menschen nu zoo vreeselijk gemakkelijk veel geld uitgeven, maar dat wordt allemaal weer anders, de concerten b.v. met Bertus houden na den oorlog weer op. We zullen het maar afwachten; in de nood zitten we niet, want als het geld opraakt, gaan we gewoon van onze effecten verkoopen. Zoolang de oorlog duurt is het in elk geval van het meeste belang om maar zooveel mogelijk te eten. Het is hard om zooiets te zeggen tegen jullie die wel honger lijdt. Maar in ons overdrukke bestaan hebben we altijd tegen elkaar gezegd: dàt kunnen we er niet ook nog bij hebben, dat we ondervoed worden en we koopen dus wat we maar krijgen kunnen. Zeven gulden voor een kilo suiker? Wat een zaligheid! dat kost hier 16! Alles is schreeuwend duur, maar je kunt er altijd wel aan komen. Wat jullie betreft: ik heb wel soms gedacht, wat doe ik, als Tante Cécile sterft, met de Vermeulens, moet ik dat geld dan niet voor ons zelf verdienen? Ik vond dat een vreeselijk idee en gelukkig hoef ik ook voorloopig de zendingen nog niet te staken (die van Juli is aangevraagd), want van wat ik met Bertus verdiend heb (dat is immers altijd voor jullie) is nog ƒ 800,- over, dat is dus in ieder geval tot en met November, en dan zullen we wel weer verder zien. Hoe of het dan met Indië staat, weten we ook niet en ik zie jouw toekomst trouwens überhaupt niet voor me, ik kan me niet goed voorstellen, dat je die slavernij weer moet beginnen – maar wat dan wel? In elk geval, zoolang er geen oplossing gevonden is voor jullie, kan ik blijven ondersteunen, ook al is het geld van Bertus op, want als we voor ons zelf interen, kan ik het voor een ander ook doen. Hè, wat een akelig gezanik over geld! Er stond me iets van bij, dat ik eens iets over die ondersteuning van Tante Cécile had geschreven en daarom dacht ik je deze uiteenzetting schuldig te zijn. Nu kom ik aan niets anders meer toe, wat stom, aan geen Proust of Carrel1 of Engeljan of Isis. Van den zoon van Tante Cécile hebben we nog niets gehoord, de briefkaart van Anny is het eenige bericht dat we kregen.

Straks komt je zuster. Wij hebben het er niet over gehad, of zij onze huishouding zou doen. Wel heeft zij over haar zwakke gezondheid gesproken en ik denk dat dat wel een bedoeling had. Ik geloof inderdaad dat zij heel zwak is, zij heeft altijd pijn, vooral in haar handen, maar ook elders. De dokters weten niet wat het is, het schijnt geen rheumatiek te zijn en ook geen zenuwaandoening. Ik heb haar naar mijn masseuse laten gaan, iemand met bijzondere gaven. Deze hoopt wat verlichting te kunnen geven, maar zij kan het ook niet thuisbrengen en ziet er niet veel gat in. De heele linkerkant schijnt door de vergroeiing van de ruggegraat in het gedrang te zitten en daarom werkt het hart ook niet heelemaal goed. Zij helpt ons nu heel prettig met naaien; tot zwaarder werk is zij vast niet in staat, haar langzame tempo wijst ook al op geringe krachten. Zooals ik Anny al schreef, hebben wij voldoende hulp nu voor het grove werk en het verstellen is dus juist wat wij erg prettig vinden, want daar kwamen wij zelf heelemaal nooit aan toe.

Over onze "narigheden" kan ik niet schrijven, om dezelfde reden waarom jij over Josquin niet schrijven kon. Het doet er ook niet toe, maar ik had zoo'n idee dat ik enkele malen wel erg haastig en gespannen geschreven had en wilde dat even verklaren, zoo niet uitleggen.

De oplossing van het raadsel Engeljan is eenvoudig genoeg: wat voor het gemak (?) vriendschap noemde, is natuurlijk liefde (wat is liefde?) en hij is getrouwd – voilà. Bij tijden gaat het weer en bij tijden is het weer moeilijker. Iets te weinig diepte is ook nu nog zijn fout. Die lichtheid is tegelijkertijd zijn charme. De lezing over Pom heb ik niet gehoord. […] Gek overigens. Een volgende keer schrijf ik over behoorlijker dingen. Is er nog geen vonkje gekomen? Bedank de kinderen voor hun felicitaties, wil je?

Veel hartelijks,

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Alexis Carrel (1873-1944), auteur van L'homme, cet inconnu.