MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19430116 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 16 januari 1943

16 Januari 1943

Beste Mijnheer Vermeulen,

Gisteren heb ik u gauw een briefkaart geschreven, na ontvangst van uw brief, omdat ik dacht niet zoo gauw tijd te zullen hebben voor een echt antwoord, maar nu heb ik plotseling pijn in mijn keel en om er gauw af te zijn blijf ik maar even in bed en heb zoodoende gelegenheid dadelijk terug te schrijven. Hoe blij ik ook ben over sommige gedeelten uit uw brief, toch overheerscht mijn bezorgdheid over Anny. Hoe kunnen wij haar bewegen om verstandiger te leven? Er zijn meerdere middelen om verderen achteruitgang te voorkomen: 1o de dokter, 2o een extra bonkaart – is daar niet aan te komen?, 3o niet méér eten, maar minder werken – of zijn er geen werkkrachten te krijgen? Alles kost natuurlijk geld, maar waar er zooveel geld in de wereld is en we toch niet weten hoe het na den oorlog met het monetaire stelsel geregeld zal worden, vind ik altijd dat het geld geen rol mag spelen als het erom gaat om iemand voor verdere uitmergeling te behoeden. Als er voor u kans was op eenig werk en dus eenige verdiensten, zou u die kans moeten aanpakken. Maar zou het consulaat er niet voor te vinden zijn om te leenen, als ik borg bleef? Toen ik laatst zorgelijk schreef, was het omdat ik op dat moment krap zat met mijn inkomsten. Ik had dat niet moeten schrijven, want ik had moeten weten dat er altijd wel weer hulp komt opdagen – het kruikje van Sarephta – maar bovendien heb ik toch ook een kapitaaltje. Daarvan te verkoopen is misschien op het moment onvoordeelig, maar ermee borg te staan, daartoe is het toch altijd dienstig. Ik bedoel zoo: ik kan me zoo goed voorstellen, dat Anny, zoolang het volgens haarzelf nog niet hoognoodzakelijk is, terugschrikt voor uitgaven (Moeder was ook zoo), maar daarnaast is het noodig dat de andere menschen soms energiek zijn en die gedachten (die angst voor het geld) doorbreken. In abstracto is een ziel, die terugkeert tot God, te benijden, inplaats van te beklagen, maar in het concrete geval is er voor die gedachtengang geen plaats. Dolgraag zal ik zoo gauw mogelijk weer bericht krijgen over den toestand. Misschien maak ik me ten onrechte zoo bezorgd – des te beter!

Het is te begrijpen dat ook uw werkkracht begint te verminderen. Een extra bonkaart zou ook u beter op de been houden! Hoe de Trappisten het uithouden met zoo weinig voedsel, heb ik ook nooit begrepen. Het schijnt dat de maag zich het eten ontwennen kan; in het begin is het dan natuurlijk moeilijk, maar later heb je er geen last meer van. Zoo heb ik het wel eens gehoord, maar begrijpen doe ik het niet. De heiligen, die om zoo te zeggen van niets leven en vroeg sterven, dat is me duidelijk, maar die monnikken worden dikwijls heel oud. – Het is wel heerlijk dat u met genoegen zeggen zou "nunc dimittis" en het gevoel hebt den verloren tijd te hebben ingehaald. Wonderlijk dat die oorlog daarvoor heeft moeten dienen. Het tegenovergestelde: als u oud had moeten worden zonder den verloren tijd te hebben ingehaald, zou vreeselijk geweest zijn. – Wat u over uw muziek schrijft, geeft den indruk dat het reusachtig mooi moet zijn, maar ik kan me er reëel niets bij voorstellen (wel zoo'n beetje het tonale systeem, maar niet den gevoelsinhoud), uw woorden zijn te algemeen of te abstract, ik weet het niet. Gisteren inderhaast op mijn briefkaart kon ik niet zeggen dat het ons natuurlijk geducht spijt de Ave's niet te zullen uitvoeren en zelfs niet, door deze uitwisseling, in de gelegenheid te zullen zijn ze te leeren kennen. Ik kan u niet allemaal uitleggen hoe die dingen in elkaar zitten. Het komt hierop neer dat het heele concertleven onder toezicht van het Departement staat. v. Wezel zal gaarne bereid zijn. Van dien Onnen heb ik een schim gezien, toen Honegger hier was; hij was met H. meegekomen en liep overal achter hem aan. Ik geloof dat hij zelf ook een beetje componeert en ik vermoed dat hij "er" komen wil, maar eigenlijk heb ik geen enkelen reden voor dat vermoeden. Die affaire met Ruyneman heeft dus met ons niet-zingen niet te maken. Ik wist niet dat ik daarover geschreven had, toen was het zeker net gebeurd. Het was eigenlijk geen affaire: hij schreef aan de N.R.C. dat ze me moesten ontslaan en de hoofdredactie schreef terug dat ze er niet over dacht, daarmee was het uit.

Als u Jany wilt schrijven, kunt u den brief het best aan ons sturen, hij heeft namelijk geen vast adres. Als hij er niet al weg was geweest, zou hij nu toch Bergen moeten verlaten – het moet binnen 3 weken geëvacueerd zijn. Onze evacué is God zij dank niet den 4den al gekomen, maar komt nu toch overmorgen. Die 14 dagen uitstel waren heerlijk, want wij hadden den 9den een Debussy-programma te geven, waarvoor we heel hard moesten werken. Het was overigens heerlijk werken, want wat is het allemaal mooi! Maar ontzettend moeilijk: b.v. de Fêtes galantes (Les ingénus, Le faune, Colloque sentimental), hoe subtiel! Tot onze voldoening waren we nu eens echt tevreden – dat gebeurt niet elke keer! Toch vonden de menschen het, geloof ik, nog erg moeilijk. De tijd daarvoor moet nog pas komen, en omdat je nu haast nooit iets van dien aard hoort, heeft het publiek ook niets geen training. – Maar dat die man uit den Haag nu toch heusch komt, hoe vreeselijk! Konden we maar heelemaal huisvrouw worden, dan ging het wel en kostte het geen zenuwspanning, maar al het muziekwerk ertusschendoor doen, dat is zoo razend vermoeiend. Over ons dagelijksch leven kan ik beter later eens vertellen, mondeling, over die duizend kleinigheden kan je niet allemaal gaan zitten schrijven.

Voor het begin van uw brief: wat u schrijft over den mentalen groet, het "op de hoogte houden", dank ik u hartelijk. Ik weet zeker dat ik u en de uwen ook elken dag gedenk, omdat ik u in mijn avondgebed nooit oversla. En hartelijk dank ook voor uw slotwoorden!

uwe

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA