MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19421008 Matthijs Vermeulen aan Thea en Joanna Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea en Joanna Diepenbrock

Louveciennes, 8 oktober 1942

Louveciennes (S et 0)

2 Rue de l'Etang

8 october 1942

Beste Thea, beste Joanna,

Van ganscher harte dank voor het gedeelte van je laatsten brief dat spreekt over de afscheidsweken in het leven uwer Moeder. Onder het lezen, en meer nog onder het herlezen, hoewel ontroerd, voelde ik mij verheugder worden. Maar hoe het te zeggen? Van den eenen kant, vrees ik, ben ik als de dieren en de kinderen die van te voren al hun dankbaarheid en vreugde uitbundig verbruiken en tijdens of na de gave en de weldaad niets meer te vertellen hebben. Van den anderen kant ben ik te gemakkelijk als de ezel van de fabel wien een overvloeiend hart den lust ingaf om zijn meester te aaien en die er wegens zijn onhandigheid slecht afkwam. Altijd heeft die ezel mij medelijden ingeboezemd omdat ik er op een ander plan vele mijner ervaringen terugvind. Dus hoe het te zeggen? Mag ik het analyseeren? Ik bewonder en benijd dien bezonnen, klaren, koelen, helderen toon die steeds een grens teekent waar de emotie stil houdt, niet verder doordringt, maar toch niet afwezig is. Het is niet de eerste maal dat die toon van je me treft. Wat zou dat een mooi boek kunnen worden, als je zoo alles wilde opschrijven wat je meemaakte, wat je verhaald is geworden of wat je levend doet worden uit documenten. En hoeveel heeft je vader gemist (hoeveel heeft hij reeds gemist) dat het hem niet gegeven is geweest je te kennen als jong meisje, als leerling, meer nog, als zijn eigenlijke en eenige vertrouweling. Na den verschrikkelijken dood van Hondius is het dat wat hem het meest ontbroken heeft en ik meen dat hij het was die mij vertelde dat het die dood was welke hem voor alle verdere vriendschapsbanden deed terugdeinzen. In ieder geval heeft hij mij meerdere malen gewaarschuwd voor te nauwe verhoudingen van vriendschap. Ik had dat al honderden malen in mijn Thomas a Kempis gelezen en weinig neiging om me daaraan te storen daar de natuur sterker was dan de leer. Ik wist zoo echter dat ik te laat kwam, gelijk zoo dikwijls. Maar voor jou zou het geheel anders geweest zijn. Jij zou alles veel beter begrepen [hebben] daar je eigenlijk de conclusies trekt uit de ondervindingen van je ouders, en niet, gelijk in de meeste gevallen, in negatieven zin, maar door de gunstigste der beschikkingen, in positieven zin. En je zou niet alleen alles veel beter begrepen hebben, Thea, maar ook veel inniger, veel directer, langs veel minder omwegen. Het onoplosbare probleem van twee individualiteiten, twee monaden die elkaar slechts eenigszins kunnen benaderen langs moeizame, gecompliceerde, hazardeuse gedachtenwisselingen, of het even onoplosbare probleem van de twee koningskinderen die elkander niet kunnen bereiken omdat er immer een kwade heks is die het kaarsje uitblaast, zou zich voor je vader en jou niet gesteld hebben. Doch hetgeen toen niet heeft mogen zijn, zou zoo natuurlijk en even prachtig, nu, of een beetje later dan nu, kunnen worden. Alles wat ik van je lees toont het me, bewijst het me.

Ik weet niet of je reeds aan een plan gedacht hebt voor een boek, en ik weet dus niet of je er misschien moeite mee zou kunnen hebben. Maar mag ik je zeggen hoe ik een biografie van Diepenbrock zou willen opvatten? Het idee, als het een idee is, viel me een dezer morgens in, terwijl ik wakend te droomen lag, en ik moet bekennen dat het mijzelf bij nader inzien terugschrok, daar het van mij enorme en bijna onmogelijke studies zou eischen. Mocht je er iets voor voelen dan doe ik het je dus gaarne over!

Ik zou er een soort van auto-biografie van maken, d.w.z. het leven van Diepenbrock gezien van den aanvang tot het einde door zijn eigen oogen. Als een zaadje dat langzaam opschiet, zich geleidelijk ontplooit, zich successievelijk rekenschap geeft, tot bewustzijn komt, van zichzelf, van de omringende wereld. Overal en altijd zijn eigen oogen, zijn eigen zintuigen. Ik zou beginnen op den dag, op het uur van zijn geboorte, als die oogen open gaan voor het aardsche licht. Een tijd lang ziet hij niets dan een zekere kamer en weinige personen. Die kamer wordt allengs een zeker huis. Dat huis wordt gaandeweg een zekere straat. Die wijk wordt van lieverlede Amsterdam. Alles, breed of kort, menschen en dingen, beschreven, genoteerd, gespecificeerd. Een individu dat voetje voor voetje ontwaakt, en tegelijk, de wereld, het leven dat ontwaakt voor hem, in hem, rond hem. Niets is zonder belang, niets zonder gewicht. Alle gevolgen, zelfs de grootste, hebben uiterst kleine oorzaken. De school. Het ouderlijk milieu, zijn historie, zijn tradities, zijn legenden. Hij wordt zich bewust van zijn afstamming, zijn oorsprongen, zijn onderscheid. De horizon verwijdt zich regelmatig. Amsterdam wordt Nederland, het Nederland van toenmaals dat nog zeer veel leek op de Zeven Provinciën. Zijn gymnasium-jaren, zijn studenten-tijd. De revelatie der muziek. De revelatie der litteratuur, der schoonheid. Nederland breidt zich uit tot Hellas en Rome. De revelatie van Wagner, van Nietzsche. Zijn verhouding, zijn evolutie tegenover menschen en dingen. Nederland wordt Europa. Zijn proefschrift. De Tachtigers, 's Hertogenbosch, waar Gorter hem Mei komt voorlezen. Zijn ontmoeting met haar die zijn vrouw zal worden. Zijn terugkeer naar Amsterdam. Gewijzigde, zich wijzigende aspecten. Zijn kennismaking met Mengelberg, met het Hollandsche muziekleven. Contacten met diverse stroomingen, politieke, sociale, aesthetische. De drie groote evenementen voor zijn kunstenaars-wezen: Debussy, van wien hij een zijner eerste werken koopt op zijn huwelijksreis, te Brussel geloof ik; Strauss, Gustav. Europa is reeds lang de wereld geworden. Zijn reis naar Italië. Zijn idealen die zich nergens verwezenlijken, schijnbaar. De tegenstand welke hij ontmoet, of het gebrek aan enthousiasme, aan duurzame vlam, wat nog honderd maal erger is dan tegenstand. De geboorte zijner kinderen. De kleine kring zijner bewonderaars. Zijn beste leerlingen in de oude talen. Zijn persoonlijkheid die zich handhaaft en toescherpt in een toenemend isolement, en de groeiende desillusies. Zijn betrekkingen tot het geheele intellectueele Nederland. De deceptie Mengelberg. De oorlog van 1914, met al de daarmee samenhangende gewetensvragen. De laatste jaren en de universeele chaos die zich reeds aankondigt. Zijn dood. Auferstehn, ja auferstehn wirdst du. Du hast nicht umsonst gelebt, geliebt, gelitten. Gaandeweg zijn de werken ontstaan, de muzikale, de litteraire, in verband, in harmonie of in reactie tot wat hij gezien, ontwaard heeft. Hij zelf zou gedurende zijn gansche bestaan het centrum, het brandpunt, reflectie blijven van alles wat hem ontmoet. Alles zou weerspiegeld, beoordeeld, gewogen, gewaardeerd worden via zijn sympathische of critische perceptie.

Daar er geen onderdeel is in het denken en voelen van zijn tijd dat hem onberoerd heeft gelaten zou deze parallelle ontwikkeling van dit eigen leven in het algemeene leven zich geheel organisch kunnen ontvouwen. Men spreekt dikwijls van een "universeele geest". Zulk een universeele geest zou ik voor één keer verwezenlijkt willen zien, werkend, denkend, scheppend, levend. Hij wordt niet in de wereld weerkaatst, doch de wereld weerkaatst in hem. Dit gezichtspunt zou des te boeiender resultaten kunnen geven omdat Diepenbrock primo een in essens passieve, contemplatieve natuur [was] wat tot groote hoogte zijn reflexen stempelde met het merk der zuiverste onbevooroordeeldheid; secundo omdat het geheele verloop der geschiedenis gedemonstreerd heeft dat zijn reflexen en zijn denken juist waren; ten derde omdat de muziek de rol en de plaats zou krijgen die zij in werkelijkheid vervult en die haar hier inderdaad toekomt. Er zijn misschien nog wel een quarto en quinto. Doch dit laatste, de voorrang der muziek, zou het voornaamste vereischte, de hoofd-zorg en wellicht de hoofd-moeilijkheid zijn. Een andere zwarigheid van zulk een cultuur-historisch monument zou de omvang zijn. Is het mogelijk dit alles te behandelen in een duizendtal pagina's, met concisie maar zonder dorheid? Welk een beheersching der reusachtige stof veronderstelt dit. Nog een andere gewichtige vraag: bestaat er een voldoende aantal bescheiden om zulk een opzet in détails te realiseeren, want het zou zijn beteekenis verminderen wanneer niet alles minutieus verantwoord kon worden. Diepenbrock echter was een groot brieven-schrijver en het zou mij verwonderen wanneer de meeste zijner gedachten geen sporen hadden nagelaten.

Ik heb eensklaps het gevoel dat ik hierna wel stop kan zeggen! Plannen maken is niet te versmaden, maar zich in het werk te storten is het voornaamste en meestal het moeilijkst. Mijn familiaire demon trouwens fluistert me weer toe: er is geen haast bij. Het zal je waarschijnlijk niet onbegrijpelijk zijn dat ik van mijn eigen fantasie opeens bang ben. En toch er is geen overdrijving. Zij is uitvoerbaar. Zij heeft een realistisch uitgangspunt. Maar het reconstitueeren van [een] fijn-georganiseerde natuur als die van Diepenbrock is minstens even lastig als het constitueeren geweest is.

Wat denk je van dit alles, Thea? Het kost je misschien weer een vrij middagje. En daar heb ik bezwaar tegen. Ik heb de impressie dat ik daarop geen aanspraak mag maken. Bezuinig dus hierop zooveel als je kunt. Wat nog die "toon" van je betreft, ik heb me reeds meermalen afgevraagd wat die zou "geven" in muziek. Zoo'n toon die de emotie achter zich laat en toch de emotie in zich behoudt en als onzichtbare beweegkracht gebruikt, die boven alles heen zou zweven. Ik denk soms, als ik eenmaal in het empyreum verschijn en de Meester van het Leven (vergeef me die terme à la Villiers de l'Isle Adam!) zou mij vragen: zoo "beste mijnheer Vermeulen" wat hebt u daarbeneden zooal uitgevoerd, en ik zou een stuk muziek voor den dag halen, ik denk dan soms wat die muziek, hoe goed ik haar ook probeer te maken, voor een figuur zou slaan tegenover de koren van engelen en aartsengelen, cherubijnen, serafijnen, tronen en dominaties waaraan de Meester van het Leven gewoon is! Quantum potes tantum aude − quia major omni laude! Telken male wanneer dit visioen mij in al zijn duidelijkheid voor den geest stijgt ontzinkt me de moed, dien ik dan weer ergens ga oprapen, zoo goed en zoo kwaad als het kan. Het is best mogelijk dat een toon als de uwe, den samenklank en de vergelijking met die koren veel beter zou passen. Toch twijfel ik of ik er ooit toe zal geraken. De dingen welke mij aandoen voeren mij onmiddellijk naar een sfeer waar het verre van sereen is en waar alle uitingen zich met geweld schijnen te willen condenseeren tot een schreeuw, tot een melodieuze jammering. Heeft het je nooit verwonderd dat de antieken het gezang van den nachtegaal, dat wij interpreteeren als een amoroso, slechts konden hooren als een lamentatie? Maar als de interpretatie zoo wisselvallig en wisselend kan zijn, zeg ik me plotseling, zou dan achter uw liefelijkheid ook niet de schreeuw kunnen schuilen? Dat zou dan nog een andere les voor me kunnen zijn om te trachten boven den kreet zoo ver mogelijk heen te stijgen.

Tot spoedig, hoop ik, gelijk elken keer. Van de idylle gesproken, Thea, waarmee je vorige brief sluit, die idylle heeft dezen brief verscheidene dagen vertraagd. Ik zat midden in een "passage" die niet wilde opklaren; in 't midden van den donkersten der tunnels. Ik weet dan met mezelf geen raad, loop met mijn ziel onder den arm, worstelend met de somberste gedachten, van welke ik onmogelijk mij kan abstraheeren. Zo ik me aan 't brieven schrijven zette zou ik ze met den besten wil niet kunnen verzwijgen en het heeft niet den minsten zin ze te uiten. Ik heb dus maar gewacht tot de bui over was, hopend voor een volgende gespaard te blijven. Doch de tijden zijn slecht. Als ik naga wat zich allemaal in de subconscientie opgaart en geen uitweg vindt of zich slechts met de uiterste moeite laat moduleeren. Gelukkig is het nog niet koud. En gelukkig zijn jullie er nog.

Tot spoedig, inderdaad. Met veel hartelijks van allen

uw toegenegen

Matthijs Vermeulen

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA