MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19420607 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 7 juni 1942

7 Juni 1942

Beste Mijnheer Vermeulen,

Voor uw brief, waarin u zulke intieme gevoelens beschrijft, zijn wij u erg dankbaar. Over het algemeen zijn kunstenaars karig met hun mededeelingen omtrent de inspiratie, zoo goed als mystici over hun mystieke ervaringen – zeker omdat het zoo ontzettend moeilijk is zulke gevoelens onder woorden te brengen. Ik stel het me dikwijls zoo voor, dat er een ononderbroken stroom van muziek aanwezig moet zijn, die voor de gewone menschen niet op te vangen is, maar waarvoor de componisten bij oogenblikken open staan. Waarom zij er op sommige momenten voor open staan en op andere niet, weten zij niet en zij kunnen daar ook niets aan doen als hoogstens, wanneer zij voelen dat het komt, zich voor andere dingen afsluiten. Hebt u deze voorstelling ook wel eens gehad? Ik heb eens op een nacht onbeschrijflijk prachtige muziek gehoord, het klonk als een orgel; ik was met een vriendin in een hotelletje in de Ardennen en het was niet mogelijk dat daar in de buurt op een orgel gespeeld werd. Of zij hetzelfde gehoord heeft als ik, valt niet vast te stellen, zij beaamde alleen dat het een orgel was. Na een minuut of tien, naar schatting, was het weer weg – ik heb er nog een vreeselijke Sehsucht naar (het is 14 jaar geleden), zoo prachtig was het. Hebben wij toen iets opgevangen van die wonderlijke stroom muziek, hadden wij, met andere woorden, kunnen componeeren, als wij het hadden kunnen noteeren? Of behoort dit phenomeen weer tot een geheel ander soort van dingen? Ik weet het niet. Wat mij van uw werkwijze zoo vermoeiend en aangrijpend lijkt, is dat u uitsluitend in een toestand van inspiratie uw muziek noteert. Gelooft u niet dat de meeste componisten een inval hebben, meerdere invallen hebben, en dat de rest weliswaar niet alleen een kwestie van vakmanschap, van fabriceeren is, maar toch ook niet uitsluitend van inspiratie? Ik zou me kunnen voorstellen dat dat de reden zou kunnen zijn, dat uw muziek voor den hoorder ontzettend moeilijk is, omdat hij geen kans krijgt tot op-adem-komen. Bij de 3e symphonie kan ik me herinneren de sensatie gehad te hebben van: het is te veel achter elkaar zonder rustpoos, het is tè vermoeiend voor den hoorder. Nu verandert zooiets natuurlijk altijd wanneer men een werk vaker hoort en de muziek beter leert kennen. Maar zou het niet kunnen zijn dat daar toch ook geheimzinnige wetten bestaan, dat er grenzen zijn, die niet overschreden kunnen worden, wil men verstaan worden? (al is het dan ook pas tientallen jaren na het ontstaan van een werk) Zooals u mij die laatste 32 maten beschrijft, kan ik mij er een vrij duidelijke voorstelling van maken en ik kan me indenken dat ik van de drie "lagen" de verschillende sentimenten volgen kan en meevoelen, maar ik geloof, als ik dat goed gedaan heb, dat ik dan al doodop ben, en dan heb ik alleen nog maar het slot van uw eerste deel gehoord! Zooals u uw muziek beschrijft, is zij onafgebroken geïnspireerd niet alleen, maar zij is ook in de middelen zonder relâche, doordat er geen motivische verwerking is, geen vulstemmen enz. Alles wat u schrijft over de "oneindige melodie", over het autonome van elke stem, over het moderne contrapunt, vind ik prachtig. U begrijpt dat ik met de grootste verwachting uitzie naar de kennismaking met uw nieuwe werken. Het eenige wat ik ducht, zooals u ziet, is dat u tè groote eischen stelt aan al diegenen, uitvoerders en toehoorders, die niet over de zelfde psychische krachten beschikken als u. Het kan u niet schelen of uw werk zich een weg baant, het eenig belangrijke is dat het bestaat. Natuurlijk! – en toch. – Uw 3e symphonie zou gebleken zijn niet ontoegankelijk te zijn? Dat geloof ik eigenlijk niet. Ik geloof niet dat er iemand in de zaal was, behalve Moeder en ik die de repetitie hadden bijgewoond en dus niet zoo onvoorbereid waren, die haar wèl toegankelijk vond. Dat zegt intusschen natuurlijk niets, omdat het de 1e keer was, maar gebleken is, dunkt me, de niet-ontoegankelijkheid niet. Ik doe u, hoop ik, geen verdriet met het uitspreken van deze zorgen; zij komen voort uit het verlangen dat de menschen zullen genieten van uw muziek. Want de muziek is er toch niet alleen voor haar maker, zij is er toch ook om troost en verheffing te brengen aan anderen. En het probleem van de wetten omtrent het uithoudingsvermogen van den mensch om muziek in zich op te nemen, heeft me vroeger al bezig gehouden. Het is namelijk zoo dat ik bij Wagner de 3e acte gewoonlijk niet meer uit te houden vind. Ligt dat aan mij, ben ik persoonlijk te zwak of komt het doordat ik het stuk niet genoeg van buiten ken – of overschrijdt Wagner werkelijk de grenzen en kan een opera werkelijk niet langer dan 2½ à 3 uur duren? Met de werken van Gustav is het, geloof ik, zoo gegaan, dat de menschen ze eerst overladen en te lang vonden, en later heelemaal niet meer. Ook hier zou men kunnen zeggen: "wat is het criterium in muziek?"! Het is vreeselijk steriel gepraat van me, want ik heb immers geen noot gehoord van de nieuwe symphonieën, ik heb alleen de gekke angst, dat ze door overvolheid van gedachte (d.w.z. niet de 4e maar de 5e) niet meer een vruchtbare uitwerking zouden kunnen hebben. De voorstelling die ik van de 4e heb, is te vaag dan dat ik haar onder woorden zou kunnen brengen; maar dat neemt niet weg dat ik het gevoel heb allerlei als het ware te zullen herkennen bij het eerste hooren.

Over deze mìjne openhartigheiden zult u u, dat hoop ik van harte, zoomin ergeren als ik mij over de uwe, waar ik integendeel heel dankbaar voor ben.

U moet de hartelijke groeten hebben van Dresden, dien ik bezocht. Hij is, sinds hij overal uit is, weer aan het componeeren, en hij corrigeert de drukproeven van "Im grossen Schweigen" (partituur). Veel hartelijks,

uw Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA