MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19420524 Matthijs Vermeulen aan Thea en Joanna Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea en Joanna Diepenbrock

Louveciennes, 24 mei 1942

Louveciennes

2 Rue de l'Etang

24 mei 1942

Beste Thea, Beste Joanna,

Gisteren, nog voor dagkrieken, is het nieuwe stuk gereed gekomen. Ten minste wat de noten betreft, hetgeen voor mij het gewichtigste is. Zij moeten nog in partituur geschreven, dat wil zeggen volledig georchestreerd worden, doch dat valt mij zoo betrekkelijk licht dat ik het bijna als een aangename tijdpasseering beschouw. Maar de noten! Daarover ben ik in geen enkel opzicht heer en meester, en ik weet dat met volmaakte zekerheid, door een langdurige ervaring. De noten moeten mij komen uit een gebied waarvan ik mij niet de flauwste rationeele voorstelling kan maken, dat ik nauwlijks kan vermoeden als een zeer ver verwijderde streek, doch waarvan het bestaan ontwijfelbaar voor mij vaststaat. Ik ben daar afhankelijk van eene macht die ik niet eens bij name kan noemen, hoe gaarne ik het ook zou willen, omdat een naam geformuleerd zou moeten worden in een zekere taal, in een der duizend levende of doode talen, hetgeen reeds een onaannemelijke beperking meebrengt en een al te dwaze situatie. Zooiets alsof een mijner vroegere katten mij plotseling bij den naam was gaan roepen. Het feit echter is er, onloochenbaar. Die noten, die kleine, conventionneele teekens op een "balk", welke een melodie vormen, een stem, komen mij van buiten af. Ik heb er niet de geringste beschikking over. Ik kan ze niet maken naar believen en naar willekeur. Dat te probeeren is zelfs volslagen vruchteloos en brengt me altijd tot wanhoop, met een onverdraaglijk gevoel van verveling, lusteloosheid, overbodigheid. Ik struikel dan over de futielste hindernissen, of liever, het futielste lijkt me een onoverkomelijke hinderpaal. Alles blijft kleurloos, zinloos, levenloos, onbevredigend. En hoe gemakkelijk is het niet om iets te "fabriceeren" in muziek! Ik weet het. Ik kan het, mechanisch. Maar ik zou erbij neervallen. Een ware tortuur. En er is geen enkel middel om aan die afhankelijkheid van dat andere gebied te ontsnappen. Geen enkel middel ook om het contact ermee te vergemakkelijken, te bewaren, te verzekeren. Soms denk ik "het gaat", en niets wil lukken. Andere keeren denk ik "onnoodig te insisteeren" (in alle toonsoorten) en opeens wordt alles helder, onuitsprekelijk helder. Alles wordt bovennatuurlijk gewoon. Moeilijkheden bestaan niet. De zwaarste problemen worden zonder een greintje aarzeling opgelost. Er valt niets te zoeken. Er is geen tasten. Ik voel me in een zeldzaam evenwicht, en met genoeg nuchter verstand om dit te constateeren. Dat duurt soms een kwartier, soms een half uur, soms een heelen dag, en is door niets verstoorbaar. Door niets! Maar zooals die stem komt zonder schijnbare oorzaak, zoo houdt zij zonder schijnbare oorzaak ook op. En dat zou nog tamelijk lijdelijk te verduren zijn, als elk "bezoek" niet die affreuze sensatie van door niets te vullen leegte achterliet of de bijna even onduldbare impressie van een overvolheid waarmee men in 't dagelijksche leven absoluut geen raad weet, terwijl elk "bezoek" ook je tevens volgt met het verlangen dat, en met den twijfel òf het zich herhalen zal. Op dit terrein is men van niets zeker. Zou ik ooit de muziek gedurende tien jaren hebben laten varen als "de muziek" zelf me niet had laten varen om onverklaarbare redenen? Gedurende die ruim tien jaren*) heeft me het begin eener phrase door het hoofd gespeeld waarvan ik onmogelijk het vervolg kon vinden. Telkens wanneer ik het beproefde was het alsof alle kracht me ontschoot. Ik heb al die jaren de onderbroken muziek in mijn nabijheid gehad en papier in mijn bereik, overal. Tevergeefs. Tot ik op een avond van januari '37, terwijl ik in de dofste verslagenheid gedompeld zat, opeens een soort van duw in mijn linker schouder voelde en duidelijk een order hoorde dat me zei neem je papier. Het was laat en ik was alleen. Ik moet bekennen dat ik toen, met tegenzin bijna, gehoorzaamd heb. Want wat kwam, dat kwam bij beetjes, bij kleine sporadische vlagen, broksgewijze, en moest als 't ware tegen mijzelf veroverd worden, ondanks mijzelf, dat zich bij die verlatenheid wel nooit had neergelegd, maar dat zich onwillig toonde, misschien omdat het niet meer gelooven durfde. Hoe deze dingen met voldoende nauwkeurigheid te analyseeren? En waartoe trouwens zou dat dienen? Maar ik kan je niet zeggen tot welken graad mij het phenomeen dat men vroeger inspiratie noemde en min of meer rhetorisch en figuurlijk aan "de Muzen" toeschreef, intrigeert. Omdat het voor mij een realiteit is, en de conditio sine qua non. Ik hoop daarin nog eens eenig inzicht te verkrijgen, al was het alleen maar om niet meer dat gevoel van bevrijding (vermengd met beklemming) behoeven te ondergaan wanneer de laatste noot van een stuk geschreven, dit beteekent wanneer die laatste gunst geschonken is, en misschien voor de laatste maal, zonder dat ik daarbij iets vermag.

Ware ik gisteren niet een tikje hulpeloos geweest, ik zou me onmiddellijk tot schrijven gezet hebben om u dit stuk nieuwe symphonie aan de voeten te leggen als hommage, in den ouden zin, als hulde- en leenplicht van een vassal. Ik doe dit hierbij met de grootste toegenegenheid. Ik weet niet wat het waard is voor de menschen, ik weet alleen hoe het ontstaan is, en eigenlijk niet eens wat het waard is voor mij. Ik ben dermate ervan overtuigd niets te vermogen uit mezelf, dat ik me niet anders kan waardeeren dan op een minimum of op een maximum. Het minimum geldt mijn persoonlijke interventie, hoewel ik zeker ben dat ik me plichtsgetrouw kwijt van de toevertrouwde taak en tegen geen moeite opzie. Het maximum geldt die onbekende macht waaraan ik niet denken kan zonder vereering maar ook niet zonder huiver.

Curieus, Thea, wat je me zegt dat je sommige fragmenten der 4de symphonie meent te kennen zonder ze gehoord of gezien te hebben en dat je bij deze 5de het verdrietige gevoel hebt dat ze buiten je om gaat. Het zou de moeite waard zijn om iets dergelijks wat de 4de betreft, objectief te controleeren. Het zou een merkwaardig geval van telepathie zijn, of van eensluidendheid. Wil je me van je voorstelling niet een ten naasten bije beschrijving geven? Of wil je liever wachten tot de uitvoering? Ik heb steeds nog een exemplaar dat elken dag op je eersten wensch tot je beschikking staat. Ten opzichte van de 5de is het zeer lastig om je op weg te helpen. Ik heb zelf den indruk dat de woorden hier te kort schieten. Die laatste 32 maten b.v., welke ik vorige week nog te maken had, en waartegen ik zoo geweldig benauwd aankeek, vertegenwoordigen het volgende klankbeeld: in de midden-stemmen een soort van koraal in reine drieklanken, eenigszins afgedempt, doch zeer duidelijk en driemaal herhaald, in het accent eener peroratie. Tegen deze groep in de onderstemmen een voortdurend veranderende melodie in dithyrambische rythmen; in de bovenstemmen een eveneens driemaal veranderende melodie op ongeveer denzelfden cadans, doch verschillend geïntoneerd, eerst als een imploratie, geleidelijk overgaand in jubilatie. Het geheel in een zeer vrijen, op 't eerste gezicht haast onmogelijken samenklank, van ondefinieerbare toonsoorten, doch met a-moll als verborgen centrum, en inderdaad eindigend met a-moll in het midden-register met het accoord van es-klein in den hoogsten discant. Alles met een kleur van exaltatie, maar zonder eenig kenmerk van "apotheose". Ik vrees echter dat deze terminologie weinig duidelijk is, dat ze een beetje vloekt en dat ze zelfs geen approximatieve aanduiding geeft van het sentiment. Dit sentiment nu, hoe heftig en gekarakteriseerd het zich ook uit, zou ikzelf niet nader, niet tastbaarder kunnen omschrijven. Het is sentiment in zijn hevigste verschijning maar zonder eenig verband met, zonder eenige verhouding tot bekende en courante menschelijke affecten zooals daar zijn b.v. amoureus sentiment, religieus sentiment, natuur-sentiment, toorn, heroïsme, mystiek, etc. etc. Dus sentiment à l'état pur, in een ongeboren, nog niet gematerialiseerden toestand; sentiment dat nog door geen enkelen begrenzenden vorm gepasseerd is, doch, ondanks deze abstracties, uiterst concreet sentiment, levend, verlevendigend, energisch, weldadig, vitaliseerend. Ik schreef je reeds dat de muziek der 5de symphonie buiten alle bekende denk-wijzen, voorstellings-wijzen, aanknoopings-punten geconcipieerd werd. Als het begrip "absolute muziek" niet reeds zoolang misbruikt, mis-verstaan, vervalscht was, en toegepast op een kunstsoort die met het absolute absoluut niets gemeens heeft dan zou ik zeggen, het is muziek in den meest absoluten zin. Maar ook dit moet dan nog begrepen worden onder den gezichtshoek van wat ik versta onder sentiment. Dus een muziek die als 't ware opgevangen zou worden in haar allereersten oorsprong; dus een muziek welke nog niet verstard, verkild, beperkt, gefragmenteerd zou zijn door en in de ontelbare associaties met menschelijke bedrijvigheden; muziek dus van vóór en boven alle betrekkelijkheden; muziek bij haar allereerste begin, dus buiten elken vorm; muziek terwijl zij ontspringen zou uit ik weet niet welke oer-bron, om verder te stroomen als nectar en ambrozijn; muziek, ten overvloede, waarvan men niet met gewisheid zou kunnen zeggen of zij het is die gedreven wordt door boven-beschreven sentiment, of wel dat zij het is die dit sentiment drijft, want ik kan mij beiden niet anders voorstellen dan als één en onafscheidbaar.

Ik ben nieuwsgierig, Thea, of je deze opvattingen kunt deelen, in hoeverre ze je aanspreken , en in hoeverre zij je al of niet schijnen te correspondeeren met het streven van dezen en den toekomstigen tijd. Je zult me een genoegen doen als je overeenkomsten ziet om ze me te signaleeren, hoewel het me in den grond onverschillig laat of er overeenkomst is of niet, daar het natuurlijk zou zijn dat deze muziek, wanneer ze aan haar doel beantwoordt, zelf een tijdgeest formeert. En ook dat is mij in den grond onverschillig. Ik heb van alle contact met het publiek afgezien en mijn schuw voor de openbaarheid is hoe langer hoe sterker geworden. Liefst zou ik alles anoniem willen doen, zooals de architecten der oude kathedralen. Mijn eenig verlangen is voortaan om mijn innerlijk wezen te verwezenlijken dat zich in zulke paradoxale, benarde, ongewone omstandigheden heeft moeten ontplooien en heeft moeten handhaven. Of het zich "een weg baant", wat doet dat ertoe? Of die muziek gespeeld wordt is van weinig belang, vanaf 't moment dat ze bestaat. (Dit neemt niet weg dat ik er soms alles voor zou geven om ze te hooren! doch dat laat ik met gerustheid over aan die hoogere zorg.)

Nog enkele regels over de technische kwestie, voor jou, Thea, die je misschien spottend, misschien ernstig vroegt wat daar in Louveciennes voor "cultuur-historisch" werd uitgebroeid. Ten eerste ben ik bezig te (of zou ik willen) realiseeren hetgeen Wagner de "oneindige melodie" noemde, en wat hem wellicht voorzweefde, want practisch toegepast heeft hij 't zoo goed als nooit, of slechts zeer episodisch. Onder melodie versta ik hetzelfde als de klassieken, hetzelfde als de Gregoriaansche cantilenen of hymnen of sequenzen, hetzelfde als wat ons overgebleven is uit de Grieksche oudheid. Niets nieuws dus. Een omlijnde, plastische, afgeronde zang die een begin heeft en een eind, een interieure logica, en die een emotie vertolkt en mededeelt. Maar ik zou die melodie niet episodisch willen zien optreden, afgewisseld met harmonische stopsels, niet verbrokkeld, niet gemotiviseerd, niet gethematiseerd, doch in waarheid eindeloos, en niet door haar te recapituleeren, maar door haar altijd te hernieuwen, altijd te vermenigvuldigen, altijd dóórstroomende melodie, mélodie à jet continu. Daar elke melodie voortkomt uit een persoonlijke emotie van den vinder, eischt zulk een als een regenboog gewelfde "eindelooze" melodie een enorm verbruik van sommige psychische of nerveuse radiaties (zonder welke een melodie noch gevonden, noch goed uitgevoerd kan worden) doch een gezond componist moet daartegen bestand zijn. Het ergste trouwens wat mij gebeurt na zulke lange effusies, is wat Kundry na een harer zendingen uit in de woorden: slapen, slapen. Ik heb langen tijd geducht dat dit streven op een soort waanzin berustte, doch voor zoo ver ik het in de 3de symphonie heb gerealiseerd, is het, zoo niet direct toegankelijk, (men kan dit moeilijk verwachten van een eerste hooren) dan toch ook niet ontoegankelijk, niet "onverteerbaar" gebleken. (Tusschen haakjes: de interieure logica, de juiste welving, de dynamiek van deze "eindelooze melodie" stelt den auteur voor ongehoorde technische en psychische zwarigheden.) In ieder geval lijkt "de proef", de opgave mij van zulke orde dat het de moeite waard is haar voort te zetten. Ik houd van de moeilijkheid.

Ten tweede heb ik deze regenboog-wijde melodie willen doorvoeren in alle medewerkende stemmen van de compositie, of liever van het orchest. Ik bedoel dat de begeleidende, z.g. ondergeschikte partijen in alle opzichten even individueel, even autonoom gemelodiseerd zullen worden als de hoofdstem, en dat ze slechts op het sonore plan, waar en wanneer dit noodig is, in waarde zullen verschillen. Wanneer men mij zou vragen welke winst het kan bezorgen dat min of meer in den schaduw tredende stemmen met een volstrekt gelijke zorgzaamheid bewerkt moeten worden als de hoofdlijnen, zou ik kunnen vragen waarom volslagen ongenaakbare galerijen van vele middeleeuwsche kathedralen met evenveel kunst en evenveel liefde gebeeldhouwd zijn als de portalen. Een dergelijke veredeling van de techniek tot in alle hoeken en uithoekjes van het werk zou den componist reeds vereischt moeten schijnen door de achting, door den hartstocht voor het volkomene métier. Behalve veredeling kan en moet de winst ook zijn een verlevendiging van alle onderdeelen, een gelijke bijdrage tot het gemeenschappelijke leven. Het heeft me immer geschenen dat om menigvuldige redenen (te belangrijk om in 't kort behandeld te worden) de tijden sinds lang voorbij zijn dat de componist het orchest mocht beschouwen als een soort uitbouwing van een één-persoonlijk instrument. Let wel dat een reëele twee-stemmigheid (zooals ik die bedoel) tot in de modernste partituren hoogst zeldzaam is en enkel episodisch optreedt, dat reëele drie-stemmigheid zoo goed als niet bestaat, dat reëele vier-stemmigheid als totaal onbestaand beschouwd mag worden. Het is waar dat reëele drie- en vierstemmigheid in het orchest ongehoord zware eischen stellen aan het métier en aan de vindingskracht van den auteur, vooral wanneer de veelstemmigheid systematisch wordt doorgevoerd van begin tot einde om alle instrumentale trucjes, foefjes en vulsels te vervangen. Het is ook waar dat de meeste tot dusverre voor de instrumentatie geldige wetten omvergeworpen moeten worden om plaats te maken voor nieuwere, of minstens grondig moeten worden herzien.

Dit brengt mij er, ten derde, toe om te trachten een werkelijk modern contrapunt te realiseeren. Het is mijn conceptie dat, zooals het middeleeuwsche contrapunt de karakteristieken bezigde der middeleeuwsche melodie, en zooals het achttiende eeuwsche contrapunt de karakteristieken gebruikte der achttiende eeuwsche melodie, het moderne contrapunt, wil het tot een zuiveren, homogenen stijl geraken slechts de karakteristieken mag bezigen der moderne melodie, en dat tevens het harmonisch resultaat met die karakteristieken parallel moet loopen. Het is uiterst moeilijk om een eenigszins nauwkeurige definitie te geven van wat een moderne melodie zou moeten zijn, omdat de melodie in wezen proteïsch is en de meest onverwachte vormen kan aannemen. Om ronduit mijn meening te zeggen, lijkt mij dat de moderne melodie nog nergens bestaat of hoogstens bestaat als embryo, en dat zij dus van meet aan gecreëerd moet worden zooals Wagner zijn melodie-type en Debussy het zijne gecreëerd hebben. Dat een modern contrapunt nog niet bestaat moet niet alleen geconcludeerd worden uit de handboeken van Hugo Riemann en anderen, doch eveneens uit alle partituren van Reger en Strauss, die vol zijn van ouderwetsche, academische formules en pastiches; waar Strawinski contrapunteert doet hij geen zier beter. De eenige die een modern contrapunt had kunnen creëeren zou Arnold Schönberg geweest zijn wanneer hij niet alle en elke persoonlijke melodische begaafdheid gemist had en wanneer hij, tot overmaat, zich niet vastgewroet had in den canon.

Dat ik den wensch heb een werkelijk modern contrapunt te realiseeren impliceert dat ik de zekerheid zou bezitten een modern melodie-type te creëeren. Ik zie al het gevaar van deze bewering. Maar laat mij het zeggen, Thea, want nog lang zal het duren alvorens iemand mij het toegeeft en het mij nazegt. Geloof mij ook dat ik geheel oprecht ben wanneer ik erbij voeg, dat ik het creëeren van een melodie-type niet verdienstelijker vind dan mijn houtzagen en houthakken. Want ik herhaal het: ik kan niets, zoo goed als niets, uit eigen krachten. Dit is mijn zeer intieme overtuiging, berustend op ervaring. En wat ik doe, wat ik kan is louter genade, pure gunst, enkel cadeau van die onbekende hoogere macht, en het eenige wat ik daartoe persoonlijk bijdraag, is, dat ik hetgeen ik te doen krijg niet al te slecht en met genoegzame zorg uitvoer. Met die zorg zit ik ondertusschen en ik kan enkel hopen dat navolgers, als er ooit voortzetters zijn, het gemakkelijker hebben. Het is onbeschrijfbaar welke moeilijkheden een moderne poly-melodiek met zich meesleept, wanneer èn elke melodie, èn het harmonisch resultaat, èn de instrumentatie, èn de interieure logica van het geheel en van het détail hare onverbiddelijke wetten opleggen.

Ziehier wederom veel over mijzelf. Een geheel programma! Een complete levenslijn! Ik verwijt het me vanaf dat ik aan deze bladzijden begonnen ben. Maar daar juist wilde ik aan mijn woorden nog toevoegen: "en dat ik doen kan op 't oogenblik wat ik te doen krijg, is nog een geschenk van jullie." Ik zie het dilemma zo: als ik over mijn werk, over mijn streven aan je schrijf met dezelfde geheele openhartigheid waarmee ik tot mijzelf praat, kan je je ergeren om wat er aan zelfvoldaanheid, aan suffisance in schijnt te liggen. Doch als ik erover zwijg zou je je daarover even goed kunnen ergeren (ik gebruik een leelijk woord helaas) omdat het minste wat ik je verschuldigd ben, die mijn beschermsters, mijn patronessen geworden zijt op zulke onnavolgbaar edele wijze, een beetje rekenschap is van de wonderlijke goedheid welke mij betuigd wordt.

Vertrouwend dat deze brief aankomt en dat je hem met welwillendheid leest, blijf ik, hartelijk groetend namens allen,

uw toegenegen

Matthijs Vermeulen

[in de linker marge:]

*) Betreffende deze stagnante periode is de kwestie veel ingewikkelder dan ik ze hier voorstel. Want van den kant der muziek was er altijd wel een voortdurende uitnoodiging. Van mijn kant echter iets grimmigs, iets vijandigs, iets lafs ook, en het idée fixe: alles of niets. Waarschijnlijk heb ik den toestand niet beheerscht. Maar wat is het moeilijk om in dergelijke zaken klaar te zien!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA