MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19420507 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 7 mei 1942

7 Mei 1942

Beste Mijnheer Vermeulen,

Uw brief van vanmorgen heeft mij heerlijk schadeloos gesteld voor den verloren gegane, want u hebt er, geloof ik, veel in aangeraakt wat ook in dien anderen stond. Alles wat u over Pappie schrijft, vind ik prachtig en heelemaal waar. Ja, zijn muziek is altijd hymnisch, boven de melancholie uitgeheven, verrukt en vervoerd. "Een groot deel van zijn wezen was mystisch" en als zoodanig kon hij niet melancholisch zijn – en toch was hij een melancholicus in het gewone leven. Ik kan me dat wel voorstellen dat u hem nooit zoo gezien hebt. Hij had het vreeselijk noodig een discipel te hebben, en als hij dien dan had en hij kon zich uitspreken, dan voelde hij zich opgewekt. Ik herinner mij dat nog van soupertjes na uitvoeringen, hoe stralend hij dan kon wezen, als de gasten niet zeurden, maar hem de gelegenheid gaven te spreken van wat hem vervulde. Maar toch was hij een melancholische natuur, dat bewijzen tallooze brieven en die rimpels in zijn voorhoofd waren er niet voor niets. Heeft hij u nooit van zijn vader verteld? Dat was een echte neurasthenicus, een tobber, die de jeugd van zijn kinderen vergald heeft met eindelooze zenuwachtigheden en het eeuwig-terugkeerende, fnuikende: "Kind, dat kan jij toch niet." Alle kinderen hebben daar vreeselijk onder geleden, en dat niet alleen, maar zij hebben ook een deel van die aard geërfd. Pappie was immers altijd wat kwijt: zijn sleutel, zijn andere bril, brieven waren altijd zoek, en dan zocht hij urenlang in de vaste overtuiging dat hij niet zou vinden, tot hij eindelijk Moeder riep. En daarbij was van geen lichtheid of gevoel voor humor sprake. Weet u niet dat hij altijd van het fatum sprak? Dat was zijn humor, maar daar was een groot deel ernst in. Een beroemd verhaal is dat wat Mijnheer Noordewier zoo smakelijk kon doen: hij had de Noordewiers bezocht in Delft en moest met een stoomtram, die elk half uur liep, naar den Haag. Maar hij ging natuurlijk niet op tijd weg (hij kwam niet alleen in de Mis altijd te laat, maar ook aan den trein – ik geloof dat hij meer treinen gemist dan gehaald heeft!) en zag de stoomtram voor zijn neus wegrijden. Daarop ging hij terug naar de Noordewiers, bleef weer te lang praten, miste weer de tram en dat nog een paar maal; wat hem tenslotte deed zeggen: "ik kom hier nooit vandaan", maar geenszins als grapje, integendeel met de grootste rampspoed op zijn gezicht. Dat was het fatum, waar hij zich niet tegen opgewassen voelde. In het groot was hij geen melancholicus, maar in het klein wel. De energie moest toch ook altijd weer van Moeder komen, niet voor de groote dingen, maar voor de kleine.

U hebt volkomen gelijk dat het gevaarlijk zou zijn als dit punt zich te veel in de hoofden van de menschen zou vastzetten Ik moet er niet aan denken dat ik zelf of iemand anders dat ooit allemaal zal moeten uitleggen op papier. Ook Pappie's verhouding tot de religie is onnoemelijk moeilijk. Als je zegt: "hij was een religieus mensch, heb je gelijk en ongelijk. Zeg je, zooals u: hij was religieus in zijn voelen, niet in zijn denken, dan is dat juist, maar alleen voor den goeden verstaander, want daar kan ook heel iets anders uit opgemaakt worden, n.l. dat hij een vroom man was "zonder meer". Hij had het Katholicisme in zijn bloed, kon het niet vergeten en mengde het in al zijn cultuur-historische denken, al noemde hij het niet dikwijls bij name, maar hij was niet vroom, niet iemand in wiens leven de liturgie een rol van beteekenis speelde. Aan het Protestante had hij geducht het land, en ik geloof dat "nu kan ik gerust sterven" daarop slaat: dat het onbuigzame in Moeder nu gebroken was. Het is vreeselijk moeilijk onder woorden te brengen. Hoe romantisch wat u schreef over de Vondelkerk! Dat beeld van die twee zonderlingen bij die wijwatervaten zal ons niet gauw meer uit het hoofd gaan. De weg om sereen te sterven is, geloof ik, niet om geen aardsche verlangens meer te hebben. Er zijn menschen, die, omdat zij vreeselijk lijden, hunkeren naar den dood, maar wier sterfbed in het geheel niet verheffend is. Moeder's sterven is prachtig geweest, maar zij was nog volop op aarde en altijd aan het plannen maken. In de kostelijke nuchterheid die zij in deze dingen kon betrachten en in haar geweldige eerlijkheid zei zij: hier weet ik het hoe het is en daar moet je het toch maar afwachten! En Pappie ook: hij had in de Spiegelstraat, waar hij elken dag liep, een prachtig Chineesch bord gezien, dat waarschijnlijk ontzaglijk duur was; dat te koopen was zijn illusie – en dat moest dan, als hij beter zou zijn, op zijn tafel staan en niets anders erop. Dar was een paar weken voor zijn dood, terwijl hij heel goed wist dat hij niet beter kon worden. Misschien maakte hij die plannen wel om Moeder te sparen – want je kunt niet voortdurend den dood tusschen je hebben staan – maar het wijst toch op een verlangen naar iets van deze aarde. Ik geloof dan ook dat de sereniteit daarin gelegen is om ondanks dat verlangen geresigneerd te zijn: een reëel verlangen naar het onaardsche leven hebben, dunkt me, alleen de heiligen, die al een zekere ervaring hebben van hemelsche dingen.

Ben ik nu ook zwaar op de hand geweest als "gij mannen"? Ik moet zeggen dat ik niets geen bezwaar heb tegen "jengelende kinderen", als ze me een brief opleveren als die van vanochtend! Neen, de vrouw is niet begaafder dan de man, het is heel hoffelijk om te zeggen, maar het is niet waar. Zij heeft meer intuïtie, daar is alles mee gezegd. Het blijft bij de "zwaai", het "resultaat" moet van den man komen.

Wie is Linet Peugeot, die de Ave's mee naar Mexico wil nemen? Krijgen wij ze dan weer uit Mexico gestuurd? Hebben wij er niet meer recht op dan de Mexicanen? Maar zullen we ze kunnen zingen? Het eerste wat al ontbreekt is tijd. Voor "Les filles du Roi d'Espagne" hebben wij in letterlijken zin nog geen tijd gehad, wij hebben een ontzettend druk leven en kunnen niet veel anders doen dan repertoire bijhouden. (Het is een bof dat ik vanavond zoo'n prachtigen avond heb om te schrijven; wij hadden vandaag naar Laren zullen gaan om het huisje op te knappen voor nieuwe huurders, maar de oude zijn er niet uit te krijgen, met het gevolg dat de deurwaarder eraan te pas moet komen en dat ik een schoonen dag had om te studeeren en zwaarvoetig te schrijven.

Het is gek; of liever heel gewoon, maar een beetje verdrietig, dat ik me van het werk waar u nu aan bezig bent, niet de geringste voorstelling kan maken. Ik heb het zonderlinge idee dat, als ik de 4de zou hooren, ik af en toe het gevoel van herkennen zou hebben, alsof ik er al eerder iets van gehoord had – maar ten aanzien van dit laatste werk heb ik dat heelemaal niet.

Heel graag hoor ik wat u over de "stukjes" nog te zeggen hebt. Stifter is inderdaad heel weinig bekend. Hij heeft een dik boek geschreven, dat "Nachtsommer" heet en het mooiste is wat hij gemaakt heeft. Pappie hield er ook van. Het is vervelend, als men wil, het heeft heelemaal geen psychologie, alle menschen zijn ideale menschen, zooals in "Hermann und Dorothea" en dergelijke, maar het mooie is de ontzaglijke liefde voor de dingen: voor een bloem, een stukje marmer enz. Ik zal het u bij gelegenheid eens sturen. Mörike is eigenlijk nog veel mooier. "Maler Nolten" is ook als roman, psychologisch gezien, erg prachtig. Hoe is het mogelijk dat u Elektra niet hebt! En dat u dat nu pas zegt!

Hartelijk dank voor de seringen en de lelietjes! Blauwe druifjes zijn inderdaad bloemetjes, met crocussen en sneeuwklokjes komen zij het eerst uit den grond in het vroege voorjaar. Veel liefs,

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA