MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19411231 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 31 december 1941/3 januari 1942

Oudejaar 1941

Beste Mijnheer Vermeulen,

Als ik op mijn beurt bij het slot van ùw brief begin, dan kan ik niet anders dan u uitlachen: het zenden van eenige miserabele artikeltjes zou vertrouwelijkheid beteekenen? En ik die lange brieven schrijf over A.D.! Wat is dàn vertrouwelijk, zoude ik willen vragen. Weet u wat het is met die stukjes? ik plak ze altijd dadelijk op, voor het gemak van te kunnen "naslaan", maar ik lees ze niet over als ze in de krant staan (wil me niet ergeren aan drukfouten of aan mezelf) en u begrijpt dat er dus niet van komt ze apart te leggen voor Matthijs Vermeulen, die zoo vriendelijk is zich ervoor te interesseeren, maar die ook zijn tijd wel beter gebruiken kan.

Bent u nu met de "deuxième mouvement" bezig? Of wordt het eerste deel eerst in het net geschreven? Weet u dat u waarschijnlijk de eenige moderne componist bent die het zonder de hulpmiddelen der Klassieken doet? Kent u de muziek van Markévitch? die heeft heeft misschien ook wel geen 1e en 2e thema enz., maar de anderen gebruiken die mentale bindingen toch allemaal. Ik had er nog met Bertus over willen praten, wien ik uw brief liet lezen, maar er is niet van gekomen. Bertus is tegenwoordig hevig aan het zingen en is altijd maar verzot op die schöne Müllerin, die hij hier en daar met mij voor kleine gezelschappen uitvoert. Hij heeft geen mooie stem, maar wel een sympathieke, en hij is door en door muzikaal, zoodat het voor mij echt prettig is om het met hem te doen, vooral omdat ik zelf ook dol ben op die muziek. Gisteravond hebben we het bij ons thuis gedaan, daarom speelt me dat nu nog door het hoofd, terwijl ik eigenlijk met uw symphonie bezig ben. U schrijft: "Het toeval wilde dat ook deze symphonie zeer euphorisch, exalteerend geïntoneerd is; ik vroeg me af, of dat wel een toeval is, maar ik geef het op om er verder over te denken, want ik zie niet welke kant uit ik eigenlijk denken moet. Dat het een heele toer was het eerste vuur gloeiende te houden, kan ik me begrijpen. Bedoelt u, wanneer u zegt, "dat er geen enkel perspectief meer is aan den horizon", dat dat nu meer het geval is dan een paar jaar geleden, of alleen dat het nu gevaarlijker is omdat u nu componeert en toen niet of nauwelijks?

Over uw leerling verheug ik me erg. Het moet goed voor u zijn met iemand over muziek te praten en zooiets reëels aan uw hoofd te hebben als een les. (Ik zie nu af van de geduldproef!) Merkwaardig dat die man, hoewel de muziek dood voor hem was gebleven, toch altijd weer verlangen ernaar heeft gehad. Of heeft hij nu bij u pas gemerkt dat wat hij wist eigenlijk niets was? Dat het dictee ongeloofelijk belangrijk is, geloof ik met u. Wat er op de conservatoria aan gedaan wordt, weet ik niet. Ik zelf heb een soort spoedopleiding gehad bij Dresden, die me voor een examen klaar gemaakt heeft. Hebt u een tijdlang les gehad van de Lange? Dat zal ook wel niet zoo bijster geweest zijn. Met mijn kleine leerlingen doe ik altijd gehooroefeningen, maar het ongeluk is, dat als zij verder komen met pianospelen, het uur haast altijd te kort is om met die dingen te kunnen doorgaan. Toevallig heb ik nu ook zoo'n soort leerling als die van u, alleen wist hij nog nauwelijks iets van muziek af, toen hij bij mij kwam. Hij is professor in de kunstgeschiedenis, stamt uit een muzikale familie, maar heeft van muziek niets geleerd, en heeft plotseling verleden jaar een lied gemaakt, waarvan de noteering hem natuurlijk de gruwelijkste moeilijkheden heeft opgeleverd. Hij had 2 mollen aan de lijn gezet, terwijl het in c stond (en het was niet dorisch!), zoo primitief was zijn kennis. Maar hij is nu een en al passie voor muziek en staat maar telkens met open mond te kijken, dat hij nu volgen kan wat hem vroeger altijd onbegrijpelijk heeft geschenen, en dat maakt dat de analyses hem altijd maar weer het meest aantrekken, hoewel hij eigenlijk inziet dat hij beter zou doen dictees te maken. In u zou hij den goeden en rigoureusen leeraar gevonden hebben. Ik ben te goeiïg (ook voor me zelf), en ik denk dan: hij doet het toch maar voor zijn plezier , en zoodoende schieten we met het gehoor niet veel op. Het geheim van het ongelooflijk snelle werken van Mozart zal wel in zijn fabelachtig gehoor gelegen hebben, denkt u niet? Hij hoefde, als hij iets hoorde inwendig, nooit over de noteering te aarzelen.

Die kwestie van Reeser (de noodzakelijkheid om het leven van den componist te kennen teneinde zijn muziek te begrijpen) moet ik nog even aanraken. In het algemeen ben ik het met u eens, maar in dit speciale geval is het wel erg noodig dat Reeser zich in Pappie verdiept. Hij is namelijk niet zoo vreeselijk muzikaal, dat hij de muziek zonder hulp zou kunnen begrijpen. Hij houdt er ontzettend veel van, maar heeft er, geloof ik, in den loop der jaren heel wat eigen sentimenten in geprojecteerd, die er niet in thuis hooren. U begrijpt dat wij ons hart wel eens vast hielden (en houden), en dat wij hopen op een correctie in zijn zienswijze, door middel van het lezen van Pappie's brieven en artikelen. Hij houdt zich nu voornamelijk bezig met den titel en de typographie van het boek, allemaal dingen die nog totaal niet aan de orde zijn. Wij zullen het maar moeten afwachten wat er van terecht komt en wat ik zal kunnen doen om de zaak te redden. – Dit is overigens misschien weer te somber, het valt misschien nog wel weer mee ook.

Het "brooze" en het "grandiooze" moet ik nog even laten rusten, het is er nu het moment niet voor (ik zit te wachten op Joanna om te gaan eten). Met die opdracht aan Wiegman heeft Moeder niets te maken gehad, Moeder hield zelfs heelemaal niet van zijn werk. Het was de vorige pastoor die hem de koepel heeft laten beschilderen en nog twee groote stukken muur en een kapel en hem drie ramen heeft laten maken. Het was een pastoor met een heel persoonlijken smaak en die dol was op Wiegman als kerkelijk kunstenaar. Ik voor mij vind alleen de koepel mooi, het eerste wat hij gemaakt heeft, de rest is vreeselijk naar mijn idee. Ik dacht dat hij goed verdiend had en had de hoop dat hij u een beetje zou kunnen steunen, maar dat geld is zeker weer op, hij schijnt zelf in zorg te zitten. Van zijn vrouw is hij gescheiden.

(3 Jan.)

Het probleem van Pappie's vermindering van combattiviteit, dat u bezig houdt, heb ik nu veel beter begrepen. Heel goed begrijp ik dat u, in uw jeugdig vuur, tegenover Pappie's teruggetrokkenheid in moeilijke situaties kwam. Maar kan het niet zijn dat u Pappie's combattiviteit toen al overschatte? d.w.z. zijn combattiviteit naar buiten toe – innerlijk is hij altijd heel strijdvaardig gebleven, maar naar buiten toe is hij het nooit geweest: hij heeft met den provincialen geest van den Bosch nièt den strijd aangebonden, de moeilijkheden, die verband hielden met zijn huwelijk met een niet-Katholieke vrouw is hij zooveel mogelijk uit den weg gegaan door er zoo min mogelijk over te praten, het schrijven in de Kroniek deed hij heelemàal niet voor zijn plezier, niet dus om iets te zeggen dat hij kwijt wou, maar alleen om geld te verdienen enz. Wat u aanhaalt over het directeurschap van het conservatorium, is dus geen bewijs voor een achteruitgang in zijn combattiviteit, neen, hij is altijd zoo geweest: aarzelend, geresigneerd en ten volle overtuigd van zijn niet-thuis-hooren in de maatschappij van toen. Hij vond zichzelf in die dingen heel reëel, en dat wàs ook eigenlijk zoo: hij zou, ondanks uw campagne, toch niet directeur zijn geworden, de menschen die het te zeggen hadden, wilden hem niet. Hij is altijd geweest een melancholicus met een geweldige innerlijke gloed, een broos wezen, dat in alles geschraagd moest worden, behalve in zijn overtuigingen. Dat hij innerlijk niet uitgedoofd is, bewijst het beste de hartstochtelijke muziek van Elektra;en de periode van de her-orchestreering lijkt mij eenvoudig te verklaren uit het feit dat hij alles zichzelf heeft moeten leeren: als je ergens niet in geschoold bent, moet je het altijd meedere keeren over doen, vóór je het goed kunt. U moet denken, omstreeks 1900 heeft hij pas voor het eerst zijn werk hooren uitvoeren: de Novalis-Hymnen, de Reijen (een paar maal heel slecht) en in 1902 het Te Deum. Wat is begrijpelijker dan dat er dingen waren die hem niet bevredigden? De Mis heeft hij ook dadelijk na elkaar tweemaal over gemaakt, het was allemaal maar probeeren; hij had toch ook niemand om bij in de leer te gaan, geen enkelen voorlooper hier in Holland. Dat het brooze vrij plotseling en onverklaarbaar de overhand zou hebben gekregen op het grandiooze, kan ik werkelijk niet zien. Allicht is iemand omstreeks de 30 combattiever dan tussen de 40 en 50, meer in den eigenlijken zin strijdvaardig, d.w.z. naar buiten toe is Pappie, geloof ik, nooit geweest. Jammer genoeg overigens, want daardoor heeft hij zoo weinig invloed gehad.

Hartelijke groeten en beste wenschen voor een beetje zon op de voorste vensters èn "im Herzen",

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA