Matthijs Vermeulen
aan
Wouter Paap
Louveciennes, 12 augustus 1939
Louveciennes (S et O)
2 Rue de l'Etang
12 Augustus 1939
Zeer waarde Wouter Paap,
Merci voor uw brief van eergisteren. Wij kunnen den dialoog voortzetten. Dat doet mij genoegen want ik geloof dat 't niet weinig is wat ik u nog zou willen zeggen. Alleen vind ik jammer dat dit alles zijn begin heeft in een "persoonlijk feit". Het had de voorkeur verdiend te discuteeren in het algemeene en principieele. Het gevoel van "pro domo mea" te schrijven is me eer een hindernis dan een stimulans.
Wij mogen,dunkt me, het debat sluiten over "het historische" dat u meende te moeten signaleeren in mijn Derde Symphonie. Als ik een wensch uit te drukken heb bij uw erkentenis van iets "geleerd" te hebben, dan zou het deze zijn: Ik hoop dat het nieuwe of volgende muziekwerk waarop u uw verbeterde zienswijze toepast deze gunst zal waardig blijken. Laten wij elkaar goed begrijpen immers. Enkel in de groote, in de ware muziek hebben jaartallen geen beteekenis. De datum, de eeuw van den Te Deum is zonder eenig belang. Op dit plan bestaat geen vooruitgang. Het is dwaas en sacrilège te veronderstellen dat Obrecht en Bach meer of minder zouden hebben uitgesproken dan Mozart, Beethoven, Wagner, of omgekeerd Wagner meer of minder dan Bach, omdat er in de techniek een zekere evolutie, ontwikkeling, vooruitgang valt waar te nemen. Dit is een der voornaamste dingen welke een "ingewijde" weten moet: dat de taal volgens de eeuwen wisselend is, maar de uitgesproken schoonheid constant en onveranderlijk. Alleen op dit plan echter, van aangezicht tot aangezicht tegenover het essens, het wezenlijke, verliezen de tijd, het jaar, het historische hun macht en hun pretentie van maatstaf te zijn. Daar beneden kunnen zij naar believen zich doen gelden als factor van waardebepaling. Het "daar beneden" is een aparte regioon, met haar eigen wetten en haar eigen bewoners.
Deze norm is mij altijd van nature duidelijk geweest en gebiedend. Een soort van instinct, van geheimzinnige aantrekkingskracht, waarmee men regelrecht afgaat op de kern. Niets om zich te beroemen. Het is verdienstelijker een standpunt te verwerven dan het van geboorte te bezitten. Ik zou daarentegen moeten en kunnen betreuren dat u uw standpunt verwerft, wat mij betreft, als een ware mosterd na den maaltijd. Het stemt me tot nederigheid. Qua kriticus een waarheid beleden en gediend te hebben welke ik voor primordiaal en onvergankelijk houd, is van geenerlei nut geweest.
Doch laten wij verder gaan. Vanaf het moment dus dat u de qualificatie "historisch" koppelt aan loftermen die het psychische gehalte raken, en die u niet verloochent, wordt de een of de andere benaming zinloos en nonsens. Ik mocht u daarom verdenken de loftermen gebruikt te hebben als "stopstuk", als bladvulling. Dat u bijna zwijgt over de intrinsieke waarden, dat u er zich vanaf maakt met de zeer euphemistische constateering "niemand kan er onverschillig aan voorbijgaan" (hetgeen inderdaad een toppunt zou zijn) is niet mijn voornaamste bezwaar tegen uw manier van redeneeren. En ook al zou, gelijk u suggereert, de overmatige kortheid "wellicht toe te schrijven zijn aan een te gebrekkig uitdrukkingsvermogen" het grootste bezwaar bleve niettemin van kracht. Want zoodra u in mijn Derde Symphonie een "intrinsieke waarde" bemerkte, zoodra u iets dergelijks (tamelijk zeldzaam tusschen haakjes) ook maar vermoedde, had deze ontdekking automatisch uw accent, d.w.z. uw gezichtshoek moeten bepalen.
Het is merkwaardig dat u in uw laatsten brief meer den nadruk legt op mijn "onhandigheid" "het technisch te weinig geslaagde" dan in het artikel dat ik te lezen kreeg. U geeft dit tenminste als uw "eind-conclusie", met alle waardeering overigens, die gelijk staat met welgemeende condoleanties.
Curieus zooals les beaux esprits de la critique se rencontrent op dit punt. Paradoxaal! Zij willen mij desnoods alles toekennen persoonlijkheid, scheppings-kracht en drift, originaliteit op den koop toe, alles, – behalve de mogelijkheid om mij te uiten. Maar hoe weten jullie dat al die mooie dingen aanwezig zijn als ik ze niet openbaren kan? – Ik hoor reeds antwoorden: "maar je openbaart ze gebrekkig". Met dezen dooddoener is tot dusverre iedereen genekt die niet een globale, schablonische, door de ijk- en keur-meesters gewettigde grammaire gebruikte. Dit tenminste is historisch. Maar over dat "gebrekkige" zou ik wel enkele overwegingen willen houden waarin misschien nog leering steekt.
Hoe lang is het geleden dat Pérotin le Grand en Guillaume de Machault voor onbeholpen, barbaarsche contrapunteerders doorgingen? Niet langer dan Ambros' Muziekgeschiedenis. Vandaag worden ze ontdekt als meesters, op gramofoon-platen gezet en vergeleken (God betere 't!) met Strawinsky. Hoe lang is 't geleden dat collega's en dirigenten de partituren van Moussorgski en Bruckner corrigeerden? Vandaag rehabiliteert men het origineel. Dat moet u eenigszins bekend zijn. Ik zou nog twintig, dertig andere voorbeelden kunnen citeeren. De geheele negentiende eeuw, voor zoover 't de onsterfelijken geldt. Zelfs Bizet. Alleen de mediocriteiten heeft men nimmer gebrek aan techniek verweten!
Dat zou tot voorzichtigheid moeten manen, telkens wanneer men zich voor iets onuitgesprokens en niet direct verstaanbaars bevindt. Want wat is "techniek"? Bestaat techniek als functie en factor van schoonheid? Wanneer techniek als zoodanig bestond waarom schreven dan niet alle meesters op een zeker tijdstip van hun leven zonder uitzondering meesterwerken? Zijn zelfs de onbetwistbaarste meesterstukken vrij van technische fouten? D.w.z. van momenten waar alle techniek machteloos blijkt?
Een dusdanig alibi echter kan mij in mijn geval niet redden. Neen! Natuurlijk niet. En ikzelf, ik zou dat niet willen. Ik maak aanspraak op mijn eigen techniek. Op mijn eigen melodische structuur bij melodieën die werkelijke melodieën, bij thema's die werkelijke thema's zijn. Ik maak aanspraak op een eigen inrichting van het orchest. En er komen genoeg passages voor in mijn Derde Symphonie die zelfs bij het allereerste hooren afdoende bewijzen dat ik weet wat "klinkt". Of zouden jullie soms willen beweren dat dit "klinken" toeval is?! Ik maak ook aanspraak op een eigen conceptie van de harmonie. En ik durf de weddingschap aan te gaan om de geheele symphonie te spelen in vertraagd tempo, ten einde alle bewegingen te analyseeren. Er zijn geen half dozijn "consonanten" in de Derde Symphonie. Maar geen enkele klank dissoneert. Jaren lang evenwel hebben "kenners" mij verzekerd dat deze partituur niet "klonk", dat zij gruwelijk dissoneerde! Noem dit alles kleinigheden als u verkiest. Het is mij om 't even. Maar citeer mij een equivalent in de muziekgeschiedenis. Als drie revolutionnaire pogingen – nieuwe melodie-structuur, nieuwe harmonische basis, nieuwe orchestrale organisatie – tot zekere hoogte slagen (ik zeg dat "tot zekere hoogte" omdat het minimum dat verwacht kon worden onmiskenbaar, onweersprekelijk is) dan moet er voor elken bona fide beoordeelaar iets anders, iets hoogers in 't spel zijn dan "onhandige" techniek.
Ik heb bewezen door de Vliegende Hollander in minder dan drie maanden te componeeren, en zóó dat er op de repetities niet één noot veranderd behoefde te worden, dat ik een "zekere" techniek bezit. Dat telt niet! En ik herinner me, zooals ik me een beroerte zou herinneren, de eerste opmerking van den dirigent die de partituur zou uitvoeren. Hij twijfelde of "dat" (d.i. van a tot z) zou klinken. Welnu het klonk. Niettemin heeft een goed vriend van me, Evert Cornelis, die mij oneindig meer verschuldigd was dan ik hem, geweigerd de Vliegende Hollander te spelen. "Hij ging liever dood" zei de grappige Pom Nijhoff! Als Barbertje hangen moet vindt iedereen een reden.
Of ik u met deze consideraties overhalen zal tot een gewijzigde meening is meer dan twijfelachtig. Ik wil niet zeggen dat dit mijn bedoeling niet is, neen, maar dat zou te zeldzaam, te ongehoord zijn. Muziek in zich is te mysterieus om rationeel benaderd te worden. Er zijn uren, uren die iedereen gekend heeft, dat de grootste meesters "doode noten" blijven. Waarom dan zou ik niet voor sommigen, voor de meesten, voor korten of voor langen tijd "doode noot" lijken, gebrekkige techniek etc.? Dat behoort tot de gewone mogelijkheden. Want alle muziek is een genade. Men kan haar niet eens verdienen. Men krijgt ze gratis. Men kan ertoe medewerken, men kan haar vergemakkelijken, maar zij blijft een gunst. Waar het rechtstreeksche contact tusschen u en mij niet verwezenlijkt is, of slechts in zeer zwakke mate, daar kan ik op zijn best probeeren u tot nadenken te stemmen. Evidemment, voor mij is dat niet bevredigend, en weinig verkwikkend. Indien niet-onvriendelijk gezinde menschen als u, beschikkend over een ruim gezichtsveld, mij zoo beoordeelen, en mij zonder vooropgezette kwaadwilligheid de levensmogelijkheden afsnijden, wat kan ik dan van de anderen verwachten? Ik heb echter langzamerhand geleerd mij bij zulke omstandigheden aan te passen. De hoofdzaak in dit leven is niet "de indruk" die wij maken en nalaten op buitenstaanders. De hoofdzaak is dat wij ons realiseeren, dat wij voltooien en vervullen, 't zij in de duisternissen, 't zij in 't licht, begrepen of onbegrepen, de aanhef die we zijn van de eeuwige hymne. Voor de rest moge de macht zorgen tot wie de hymne gezongen wordt.
Met beste groeten, ook van mijn vrouw, en tot nader als deze lange dialogen u bevallen,
gaarne uw
Matthijs Vermeulen
P.S! Ruk u de haren niet uit het hoofd. Doch na uw artikel vijf, zes malen te hebben overgelezen kan ik uw passage over het na-oorlogsche en de schaamte voor melodie in haar gunstigste interpretatie slechts opvatten als onduidelijk en dubbelzinnig!
Heden, Zondag, Willibrordus ontvangen. Hartelijk dank.
Zoudt u mij ter lezing kunnen bezorgen uw "over den eisch der oorspronkelijkheid"?
tevens doorslag van de overgetypte brief
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA