MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19390528 Matthijs Vermeulen aan Paul F. Sanders

Matthijs Vermeulen

aan

Paul F. Sanders

Louveciennes, 28 mei 1939

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

28 mei 1939.

Allerbeste Sanders,

In den trein naar Parijs las ik de beschouwingen welke gij in Het Volk gepubliceerd hebt naar aanleiding mijner Derde Symphonie. Al mijn complimenten wanneer dat geschreven werd in het vrij korte interval dat liggen moest tusschen het uur dat wij afscheid namen en het oogenblik dat de persen begonnen te rollen. Ik heb het over-gelezen en al zou het van te voren geredigeerd zijn, het blijft uitstekend werk. Wat mij betreft, het is de aller-eerste critiek, sinds ik componeer, welke ik van 't begin tot het einde heb kunnen lezen zonder een spoor van teleurstelling. (Het is trouwens de eerste, vergeef het me, mij betreffende die ik lees.) Niet omdat zij prijzende dingen zegt. Maar omdat zij in elk harer onderdeelen de plank raak slaat. Uw opmerkingen o.a. over de instrumentale zijde der symphonie zijn ad rem en komen prachtig van pas. Op mijn twaalfde jaar, zooals ik u zei meen ik, leerling zijnde in de smidse mijns vaders, wist ik nog niet wat een piano was. Dat is stellig een anachronistisch unicum. Maar vijftig jaar zijnde heb ik pas één orchestraal werk van mij gehoord, gecomponeerd trouwens in een anderen stijl (traditioneel, hoewel nog voldoende persoonlijk) dan de 3 symphonieën. Ik geloof waarlijk dat ik de eerste ben in de geschiedenis der muziek (als ik me daar even mag opnemen) wien dat overkomen is. Ik ben niet bang voor mirakelen. Ik heb er meer dan één verricht in mijn leven... met alle bescheidenheid! En zou het geen waar mirakel zijn wanneer onder zulke omstandigheden (wat u ook suggereert) alles in de symphonie perfect gerealiseerd was van instrumentaal standpunt? Ik zou de grootste genieën evenaren en overtreffen!

Wat U schrijft over het intrinsiek revolutionnaire in mijn muzikale conceptie heeft mij bijzonder getroffen. Ik ga nog verder dan u, als ik mijn intiemste, diepste gedachten mag ontsluieren, maar vraag u van te voren of u dit punt niet voorbedachtelijk verzwegen hebt. Nog meer dan, of minstens evenzeer als een revolutie in de muziek, impliceert de conceptie der drie symphonieën een revolutie in den Staat, een revolutie in de maatschappij. Dit is mijn innerlijke overtuiging. Ik heb mij altijd telepathisch door het leven bewogen, of geworsteld, als een stem, als een tolk, als het instrument van een onkenbaar doch doorluchtig wezen, of kracht, of stroom, wat Socrates zijn daimon noemde. Ik weet er niets van, behalve dat hij voor mij een onmisbare realiteit is. Ik heb hem steeds mijn lot in handen gegeven of gelaten. Ik ben nooit iets begonnen (van wat ik als essentieel beschouw) zonder een duidelijk teeken van hem. En als er iets reëels is in deze bekentenis, die een fantasie kan lijken, dan heb ik de absolute zekerheid dat mijn tweede symphonie niet zal kunnen klinken zonder parallel te gaan met de ingrijpendste veranderingen op het domein waarvan zij de vertolking, de weerkaatsing is. Ik doe deze bekentenis voor het eerst en zou haar nimmer in 't openbaar doen. Maar het zou mij verwonderen als de gelijkenis, de consequenties U ontsnapt waren. Laat het echter onder ons blijven! Niets forceeren. De dingen nemen zooals ze komen. Mijn muziek is goed of niet goed. Mijn idee van concordantie juist of niet juist. Een van beiden. Ik kan de proef op de som rustig afwachten. Het staat geschreven. Merci ondertusschen voor de aandacht waarmee u mijn toelichting gelezen hebt bij de derde Symphonie. De nauwkeurige formuleering heeft me vier dagen werk gekost!

Ik heb nog immer het gevoel mij bij U te moeten verontschuldigen voor de zonderlinge wijze waarop de lezing verloopen is waarvoor U mij geëngageerd had en waar ik het woord verloor na het slecht gevoerd te hebben. De hoofdschuld daarvan was een dramatisch incident dat mij den vorigen dag overkwam en dat ik niet van mij kon afschudden. Ik zat 's morgens om zes uur met Josquin, mijn jongste zoon op één na, een mooie, struische jongen, aan de ontbijttafel, gezellig keuvelend en bezig met een eitje. Zijn lievelingskat zat tusschen ons. Opeens houdt het gesprek op zonder dat ik het merk, maar ik ben mij vaag bewust dat hij het hoofd omkeert en ergens naar kijkt, achter ons. Ik kijk in dezelfde richting en zie een roode, ronde vlek welke de opgaande zon teekent op den wand. Ik wend mijn oogen weer naar hem, verdacht op niets, en bespeur met een afgrijselijken schok dat zijn gelaatstrekken verstard zijn in een onbeschrijflijken rictus. Tegelijk begint hij te vallen naar den mij tegenovergestelden kant, onverbiddelijk langzaam als een boom die gekapt is. Ik kan hem juist nog opvangen. Hij was van boven tot onderen hard als hout, met sterk gezwollen keel. De oogen glazig. Het geheele lichaam geluidloos. Wat te doen? Ik begin de keel te masseeren met in mijn hersens een evocatie van het middeleeuwsche vers: Media vita in morte sumus. Hij lag op den grond als een lijk. Toen masseeren niet bleek te helpen heb ik met mijn vinger zoo ver mogelijk in de keel gewoeld om hem te dwingen tot braken, terwijl de oogen reeds naar achteren draaiden. Er kwam een schijf saucisson te voorschijn en vanaf dat moment begon hij te herleven. Ik had nog een paar minuten noodig om hem tot een aanvang van bewustzijn te brengen, met een enorm verbruik van nerveus, psychisch als gij wilt, fluïdum. En toen nogmaals: wat te doen? Naar Amsterdam gaan? Binnen twintig minuten moesten wij aan het station zijn. Ik was nog niet gekleed. Wij hadden hem liefst meegenomen maar hij had geen paspoort. Deze affreuse scène, hoewel ik 's middags de innerlijke zekerheid kreeg dat alles in orde was, dat onverhoedsche alarm, de spanning en de perplexiteiten hebben mij al die dagen bij vlagen achtervolgd, en achtervolgen mij nog als ik een roode zonnevlek op den wand zie. Natuurlijk garandeer ik niet dat ik zonder dit voor mij tragisch incident me beter gekweten zou hebben van mijn taak maar zeker heeft het mijn vermogens en mijn evenwicht verstoord.

Neem deze verklaring voor wat ze is, de uiting van het nog knagende besef dat ik u verontschuldiging verplicht ben. Inmiddels is er mijn blad mee volgeraakt en ik begin vanavond geen nieuw. Laat ik herhalen wat ik u in de tram zei: dat mijn ontmoeting met U tot de gelukkigste herinneringen behoort van mijn verblijf te Amsterdam, waarvan (voor mij) meer decisiefs heeft afgehangen dan ik kan uitspreken. Ik zou er echter den wensch aan willen toevoegen dat dit verband moge duren.

Met hartelijken groet

Uw

Matthijs Vermeulen

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA