MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19390116 Matthijs Vermeulen aan Comité Maneto - Jan van Gilse

Matthijs Vermeulen

aan

Jan van Gilse

 

Louveciennes, 16 januari 1939

 

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

16 Januari 1939

Zeer waarde Heer van Gilse,

Als vervolg op Uw brief van 12 dezer ontvangt U over enkele dagen een bezending mijner muziek. Ik verwijt mij de zwaarte van het colli [lees: colis] als een onbescheidenheid. Maar toen ik de tweede symphonie woog en zag dat zij, wegens het ongebruikelijke papier waarop ze geschreven werd, te zwaar was voor de internationale reglementen om geëxpedieerd te worden als postpakket, en mij reeds verheugd hebbend dat er uit Uw schrijven eene belangstelling sprak voor mijne muziek, dacht ik dat ik ook de andere erbij kon voegen nu ik toch een pakket moest maken welks gewicht onbegrensd was. U ontvangt dus de partituren der drie symphonieën en van De Vliegende Hollander. Ik heb minder dan iemand anders het recht om Uwe goedheid te misbruiken. Wanneer er indiscretie is vergeef mij dan ook deze, in naam van de Muze die wij beiden dienen.

Ik behoef U zonder twijfel niet te verzekeren dat het mij buitengewoon zal interesseeren Uw indrukken te vernemen van deze werken. Mocht Maneto het een of het ander, wellicht het een en het ander, ter uitvoering brengen dan weet ik werkelijk niet hoe ik U en Uwe onderneming mijne dankbaarheid zal kunnen betuigen. Het zou meer zijn dan eene gunst, oneindig meer dan eene weldaad. Want wat mij tot nu toe het meest ontbroken en wat mij ten slotte sterker dan alles geremd heeft, dat is de onmogelijkheid om de orchestrale polyphonie gelijk ik die geconcipieerd heb, te toetsen, te controleeren aan de realiteit van den klank. Ik moet het bekennen: na de Derde Symphonie heeft mij de moed begeven om aldus in den blinde, op den tast, voort te gaan langs banen waarvan ik mij de vermetelheid ten volle bewust was. Wanneer ik eraan dacht dat meesters als Debussy en Mahler, toegerust met zooveel meer "practijk" dan ik en in 't bezit van hun geheele techniek, nog ingrijpende correcties aanbrachten na verificatie van het geschrevene aan het klinkende orchest, dan beving mij een soort van panische ongerustheid. Let wel dat de eerste en de eenige partituur van me die ik hoorde zoals ze geschreven werd, De Vliegende Hollander was, gecomponeerd in 1930. Ik heb dien dag (en daarvoor!) martelingen uitgestaan, want direct na de eerste lectuur en op dezelfde séance moest zij gegrammofoneerd worden. Het avontuur is goed afgeloopen; er behoefde niets veranderd te worden. Doch het slagen van De Vliegende Hollander garandeert de andere partituren niet, te minder wijl ze aanzienlijk verschillen. In ieder geval, telkens als mij deze dingen, deze veroordeeling om te werken in het geluidlooze, voor den geest komen, overvalt me een ondefinieerbaar gevoel van oppressie, waartegen op den duur noch verlangen, noch wilskracht, noch natuurlijke stoutmoedigheid bestand zijn. Men voelt zich als een gevangene achter het hoog matglazen venstertje; soms als een dier in de klem of achter tralies. Evidemment, een sursaut is mogelijk geweest, is nòg mogelijk. Men geeft zich niet gewonnen. Maar dat men aanvaardt wat is als het beste, maar dat men van den nood een deugd leert maken, alles verhindert niet dat men blijft snakken naar een glimpje vrij licht.

Ziedaar wat voor mij een uitvoering zou beteekenen: een contact met het leven; onwaardeerbaar.

Merkwaardig dat U Charles de Coster's Uylenspiegel gekozen hebt als uitgangspunt voor een opera. Dat is een prachtig idee. Het juiste midden tusschen mythe en werkelijkheid; het juiste mengsel ook van beiden. Zonderling eigenlijk dat niemand daaraan nog gedacht heeft, voor zoover ik weet. Ik ken Hendrik Lindt niet, zelfs niet bij name, daar ik zelden Hollandsche kranten of boeken lees. Maar het zou me verwonderen als een libretto gebaseerd op de Coster, niet tegelijk pittoresk was, aangrijpend, en in den hoogsten zin actueel, nu wederom de Spaansche geest, zij 't in een andere nuance, over de wereld waart. Het zal zeker een revanche zijn op den potsenmaker waartoe Strauss dezen onbegrepen tijdgenoot van Egmont gediminueerd heeft. Ik wensch U alle geluk dat U hopen kunt voor een werk dat zoo geschikt lijkt om een teeken te zijn.

Als U een oogenblik gelegenheid hebt meld mij dan wat er geworden is van mijn zending. Met vriendelijke groeten, ook namens mijn vrouw, en oprechte hoogachting,

Matthijs Vermeulen

 

Om vergissing te voorkommen herhaal ik even dat, wijl de twee andere exemplaren welke ik heb van de 1ste en 3de symphonie nog niet terug zijn van hun reis, ik niet kan beschikken over het orchest-materiaal.

 

Verblijfplaats: Den Haag, Nederlands Muziek Instituut, archief Buma/Stemra, Maneto