MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19370227 Matthijs Vermeulen aan Wouter Paap

Matthijs Vermeulen

aan

Wouter Paap

Louveciennes, 27 februari 1937

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

27 Februari 1937

Beste Wouter Paap,

Van de eerste vrije uren welke mij deze week overbleven heb ik gebruik gemaakt om uw boek te lezen over Anton Bruckner. Merci voor de toezending. Het heeft me geboeid van het begin tot het einde. Ik zit niet genoeg meer in het onderwerp, en ik beschik ook niet over het tiende part van het materiaal dat u gebezigd heb, ik ben niet vertrouwd genoeg meer met de stof om op 't oogenblik en au courant de la plume een critiek over uw werk te formuleeren welke een collega zou kunnen voldoen. Over sommige punten zouden wij menigen boom kunnen opzetten, als u dit ten minste beviel. B.v. over de verwantschap tusschen Bruckner's stijl en de Barok. Ik moet aan dit idee nog wennen en zou 't niet definitief kunnen accepteeren zonder 't grondig gecontroleerd te hebben. Ik zou een musicus als Bruckner in 't algemeen eer beschouwen als een vóór-looper, een vóór-voeler van gedachten-stroomen, dan als een na-komer, een na-voeler gelijk Nietzsche geloof ik den typischen componist gedefinieerd heeft. Maar het kan zijn dat uw visie de juiste is. Ik heb echter dezen winter de meeste Duitsche herdenkings-concerten gevolgd aan de radio. O.a. hoorde ik zijn Vierde Symphonie uit Stuttgart waarbij de dirigent (magnifieke, onvergetelijke uitvoering overigens) den merkwaardigen inval had om het Andante aan 't slot te plaatsen, als een soort van treurmarsch. (Waarop fundeert hij deze wijziging??) Het was in 't holle van den nacht (Was spricht die tiefe Mitternacht!) en nimmer kreeg ik van Bruckners authentieke genialiteit zulke overtuigende, verpletterende bewijzen. Maar wat mij ik zou haast zeggen hoofdzakelijk in de Duitsche radio-uitvoeringen, 't zij uit Königsberg, uit Leipzig, uit Frankfurt, uit Hamburg geïnteresseerd heeft, is de toelichting waarmee Bruckner bij de onderdanen van Hitler wordt ingeleid. De Nazi's (tusschen haakjes: in vele opzichten voel ik sympathie voor de Hakenkruisers) hebben formeel beslag op Bruckner gelegd. Zij commenteeren en interpreteeren hem als "hun" man. Ik zou niet een-twee-drie willen beslissen dat zij gelijk hebben doch die zienswijze geeft te denken. Zij opent horizonten. Vergis ik me wanneer ik meen dat er tusschen Barok en Hakenkruis (als stijl beschouwd natuurlijk) een afgrond gaapt? Voor 't moment weet ik met zulke contrasten geen weg. Ze maken mij perplex. Het is overigens een uitstekende gedachte van u geweest om den mensch Bruckner te laten groeien uit zijn omgeving, zijn tijd, en om hem later in een omgeving en een tijd terug te voeren. Zij verheldert aanzienlijk de psychologie van Bruckner, welke wel de meest gecompliceerde en geslotene is die wij kennen, of liever die wij probeeren te kennen. En zoo is er in uw boek nog menige passage waarover ik gaarne met u van meening zou wisselen. Al ben ik 't zelf ik concludeer daaruit dat uw werk de verdienste bezit om de hersens in beweging te brengen, wat zooals u dikwijls genoeg ondervonden zult hebben, tamelijk zeldzaam is.

Ik las ook met alle waardeering voor uw persoonlijk talent het artikel dat u over mij gepubliceerd heb in De Nieuwe Eeuw en dat u mij toezondt. Ik moet u ervoor bedanken ofschoon ik 't doorliep met "gemengde gevoelens". Eenerzijds doet 't genoegen iemand te ontmoeten van de jongere generatie, die neiging toont om te begrijpen en te waardeeren. Tot dusverre is dit zoo goed als uniek in mijn geval, en zeker voldoende schaarsch om te verheugen. Men krijgt de gewaarwording dat niet alle zaadjes op de rots zijn gevallen. Of iets dergelijks, dat men ervaart en aanvaardt met erkentelijkheid. Maar anderzijds rakelt uw artikel een asch op waaronder vlammen smeulen die ik met de grootste moeite gesmoord heb en gesmoord houd. Versta mij wel. Sinds langer dan tien jaren poog ik om me niet te revolteeren. Tegen niets en tegen niemand. Sinds vijftien [jaren] gebeurt mij 't zelfde wat iemand overkomt die wegens opinie-misdrijf voor onbepaalden tijd wordt opgesloten in een gevangenis, in een Bastille. In 1911 ben ik zonder vorm van proces uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant gewipt. In 1912 heeft Alsbach en Doyer getracht mij te kortwieken door me bij verrassing failliet te laten verklaren voor een schuld van 44 gulden (waaronder twee partituren van Bruckner). Ik zie den curator nog arriveeren op mijn zolderkamer van den Admiraal de Ruyterweg om mij een compromis voor te stellen dat ik weigerde. Daarna heeft men nog menigmaal geprobeerd mij een beentje te lichten. In 1920 eindelijk profiteerend van het feit dat ik mij vrijwillig ontwapende (zonder geld en zonder andere vooruitzichten dan te moeten gaan bedelen) heeft men mij voorgoed uit de muziek verbannen. Al kan er over de kwaliteit van muziek steeds getwist worden, ik geloof toch, al had ik niets geschreven dan La Veille en de Violoncelsonate, dat op deze behandeling, bij deze doodverklaring – wegens délit d'opinion! – den naam past van monsterachtig. En 't zijn niet alleen bankiers en kunstenaars die deze wandaad begaan of geduld hebben, maar zoogenaamde liberalen en de heele vrijzinnige rataplan. Toen ik op straat stond heeft hun haat, hun wrok mij overal achtervolgd en de deuren gesloten, overal waar ik heb aangeklopt. Toen ik onderdak had gevonden in Soerabaia, en bij mijn muzikale pogingen te Parijs, hebben "zij" me niet eens met rust kunnen laten. Zij hebben gedaan alsof zij niet tevreden waren alvorens ik gecrepeerd zou zijn, alsof zij mij de misère zelfs misgunden. De moeilijkheid voor mij is om, na affreuze ondervindingen als een lange winter zonder vuur met kleine kinderen, om dat te vergeten, om het te begraven, om niet met mijn heele wezen in opstand te geraken, nu en elken dag terwijl ik nog lijd onder hetzelfde onrecht. Want het probleem is nog altijd hetzelfde. Het kan me niet zooveel schelen om al of niet uitgevoerd te worden; geen sikkepit zelfs. Maar het is een vitale kwestie voor mij om mij maatschappelijk zoo in te richten dat ik van de muziek niet word afgesneden. Ik ben gegroeid uit een milieu dat mij verhinderde om ooit goed eenig instrument te leeren bespelen. Ik ben in de muziek gekomen als adressen-schrijver van het weekblad Toonkunst, dat mij als een ware Maecenas ruim twee gulden per week betaalde waarvan ik maandenlang uitsluitend geleefd heb. Ik heb alles geprobeerd. Daniel de Lange heeft me nog een trompet geleend en een trompet-leeraar bezorgd, gratis natuurlijk, om in een strijkje te gaan. Ik heb die studie op moeten geven uit zwakte wegens ondervoeding. De muziek-critiek is voor mij slechts een pis-aller geweest, een soort van reddingsplank. En per slot is 't de muziek-critiek die me langzaam maar zeker uit de muziek gewerkt heeft. Van een paradox gesproken, dat is een paradox. Evidemment, ik kan die antecedenten niet desavoueeren. Wat ik geschreven heb schreef ik met geen andere drijfveer dan mijn overtuiging, mijn passie voor de muziek en haar meesters. Behalve de noodzakelijkheid om een paar armzalige centen te winnen voor een minimum van levensonderhoud heb ik nooit een ander doel gehad dan een ideaal. Desavoueeren? Neen, nimmer. Die periode is onafscheidelijk en onberispelijk. Doch haar aan te roeren verlevendigt slechts oude pijn en wekt nuttelooze tormenten. Wat aan te vangen met een dergelijk dilemma? Ik weet 't niet. De begin-oorzaak is dat ik mij in 't barbaarsche leven heb moeten wagen zonder proviand, zonder ruggesteun, zonder een klein fortuintje. Daarbij komt nog dat ik een muziek componeer welke eigenlijk en uiteraard pas over vijf en twintig jaar (op z'n vroegst) zal kunnen penetreeren. Welk een leerschool en plein vingtième siècle! Ondertusschen heb ik sedert 1926 aan het Soerabaiasch Handelsblad het volumen copie geleverd van twintig lijvige romans. Allemaal verloren tijd.

Ik stop en vraag excuus. Houd deze poging niet voor een jeremiade doch voor een uitlegging. Trouwens beschouw haar zooals u wilt. Wanneer ik echter had moeten verzwijgen hoe ik gereageerd heb zou ik geen regel en geen letter geschreven hebben. Dat ware veel gemakkelijker geweest. Neem dit dus voor verontschuldiging als er schuld is.

Met hartelijke groeten

Uw

Matthijs Vermeulen

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA