Richard Roland Holst
aan
Matthijs Vermeulen
Zundert, 30 juni 1936
Buissche Heide
bij
Zundert N.Br.
30 Juni 36
Beste Thijs.
Rommelige dagen heb ik gehad zooals ik je reeds schreef – in een niet voldoende gefrankeerden brief, naar ik achteraf bedenk, tot boete zend ik hier wat fransche postzegels in – ook wel in de hoop dat je eens zult schrijven zoo maar, zonder dat ik je min of meer, van mijn hartuit, tot schrijven sommeer.
Ik ben niet in staat helaas om een gevoel uit je hart weg te nemen, dat je pijn doet en waarmede je jezelf pijnigt.
Maar 't leven heeft, dit behoef ik jou allerminst te zeggen, vele onverwachte uitgangen en verlossingen. Tot mijn laatste snik zal ik in jou groote vermogens blijven gelooven – ik doe dat en velen met mij. Hoe oud waren Vondel en Milton niet voor dat hun vermogens zich waarlijk ontplooiden, hoe vaak zullen zij zich ingeklemd hebben gevoeld in de lange jaren die daaraan voorafgingen.
Wij moeten het leven zijn loop laten, wij kunnen trouwens ook niet anders, wij kunnen hoogstens zorgen dat 't er van binnen bij ons zoo helder en bereid uitziet, dat wanneer de hooge gast komt, dat hij er dan langer verwijlt.
Ondanks wat je mij schrijft zie ik toch die helderheid en bereidheid in je en ik bedenk dat je nog zòò veel jaren vóór je hebt.
Laat ik je iets vertellen dat maar heel heel zijdelings verband houdt met den inhoud van je brief, eigenlijk heeft 't er geen verband mede, alleen in zoo ver dat 't bewijst hoe 't leven soms gansch andere oplossingen heeft.
Onlangs heeft de Koningin mij het ontwerp van een glasraam, dat een jongen voor haar in het universiteitsgebouw van Groningen moet maken, door haar secretaris doen toezenden, met verzoek om mijn advies.
Ik schreef een uitvoerig en loovend rapport. Weken lang hoorde ik niets. Nu na twee maanden heb ik van den secr. van H M nog steeds niets gehoord. Over die onbeleefdheid heb ik mij gruwelijk geërgerd, per slot ben in toch geen knechtje en zelfs een witkiel bedank je als hij je valiezen in den trein zet. Maar ziet.
Onlangs komt die jonge kunstenaar bij mij, ik kende hem niet. Ik dacht dat hij mijn rapport niet gelezen had of ter lezing had gekregen. Maar in eens brak zijn stem en kwamen er tranen in zijn oogen. Hij zei mijn moeder is verleden week gestorven, dank zij de Commissaris der Koningin heb ik haar uw rapport nog kunnen voorlezen. Dat heeft haar vlak voor haar dood zoo gelukkig gemaakt.
Is 't niet wonderlijk, 't is of 't leven je langs een omweg een werkje heeft opgedragen dat geluk bracht aan een stervende.
Je begrijpt dat een brief van Meneer van Heemstra nu geen rol meer voor mij speelt, de omweg heeft geen beteekenis meer die is vervallen.
Beste Thijs gegroet en allen bij je thuis ook hartelijk gegroet
je toegen
Rik.
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA