MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19311210 M. van Blankenstein aan Matthijs Vermeulen

M. van Blankenstein

aan

Matthijs Vermeulen

Scheveningen, 10 december 1931

Scheveningen, 10 December 1931

Zeer geachte Heer Vermeulen,

U heeft groot gelijk gehad niet naar Reynaud te gaan. Zijn vriendelijke algemeenheden seint Aneta wel naar Indië.

De brieven van die Duitsche medewerker gaan niet door mijn handen. Weet U dat hij door de hoofdredactie aangenomen is terwille van U? Deze kreeg zooveel opmerkingen over uw fel eenzijdige Fransche opvattingen, dat zij voor een tegenhanger wilden zorgen. Nu een Duitscher daartegenover.

Als die Duitscher de dupe wordt van het een of ander wellicht verdraaid of uit zijn verband gerukt citaat uit een Fransch militair tijdschrift, dan kan ik mij daarover niet opwinden, daar U beiden in dit merkwaardige duet op deze wijze mistast. Wat U uit Fransche bronnen soms over Duitschland als waarheid ten beste hebt gegeven, kon ook niet bepaald strenge critiek weerstaan. Als U de lezers deze week voor het dilemma sowjets of Coty plaatste, is dat niet bepaald hun voor de keus tusschen waarheid en leugen stellen. Het is n.l. de keus tusschen twee dingen, die bepaald heel ver van de waarheid liggen, allebei. Het is moeilijk uit Parijs Oost Aziatische of zelfs Oost Europeesche kwesties met eenig gezag te beoordeelen. Wij hooren voortdurend berichten over de reis via Siberië, die ik trouwens zelf herhaaldelijk heb gemaakt. Maar ook die laatste berichten van volkomen nuchtere, tegen bolsjewisme immune, tot in zakelijke details afdalende bijzonderheden berichtgevers die ik wèl nog beoordeelen kan, geven een iets ander beeld dan de bronnen die U betrouwbaar noemt, en die soms, naar ik heel precies kon controleeren en wist, zeer onbetrouwbaar waren! Wij zijn niet allen idioten, omgekochten, naïevelingen, en er is een litteratuur over Rusland die betrouwbaarder, beter ingelicht is dan die waaraan U uw hart hebt verpand.

U schreef ook over de Mantsjoerijsche kwestie, waarvoor de Fransche pers nu om redenen die U met uw kennis van de Fransche pers kunt bevroeden – ik weet heel nauwkeurige details – volstrekt onbetrouwbaar is als bron van inlichtingen. Vindt u trouwens niet dat die dingen meer op den weg van kenners van Oost Azië liggen dan op die van een Fransch correspondent, die deze landen, naar ik vermoed, niet anders kent dan uit een bepaalde litteratuur, en de dingen nooit van nabij heeft gezien?

Ik zou U dit alles niet schrijven, als ik U niet voor iets wilde waarschuwen. U wekt wrevel in kringen te Soerabaia – geen Duitschers of pro-Duitschers, geen bolsjewiki of pro-bolsjwiki – die in het S.H. heel wat te zeggen hebben. Daar hoefde U u niets van aan te trekken, als het uw innerlijke plicht was die dingen te zeggen. Werd U er dan de dupe van, dan werd U slachtoffer van uw plicht. Maar ik kan niet inzien hoe iemand verplicht kan zijn te verkondigen, tenopzichte van dingen waarvan hij geen persoonlijke kennis bezit, die ook niet op zijn terrein liggen, maar waar alleen een gepassioneerde sympathie hem in meetrekt.

U weet, dat de Indische kranten een buitengewoon moeilijke tijd doormaken. Zij moeten, zoo vindt het tenminste de hoofdredactie, voor U nog speciaal een Duitscher aanhouden. Ik vind dat U in uw eigen belang veel op het spel zet.

Ik schrijf dit met geen andere bedoeling dan U een vriendschappelijke raad te geven. U weet, ik ken den stand van zaken te Soerabaja heel nauwkeurig, stemmingen enz. De vorige directie Boreel-van Loo vond het prachtig, zooals U ook die exotische dingen behandelde; de vorige president-commissaris reeds heel veel minder. Tegenwoordig zitten er op iedere hoogste post heel andere menschen.

Deze brief is niet redactioneel-ambtelijk, maar vriendschappelijk-vertrouwelijk bedoeld. Parijs biedt toch zooveel gelegenheid tot schrijven, vooral voor U die zoo breed terrein beheerscht. Het is een ongeluk, dat vele menschen juist het vastste vertrouwen hebben in hun behandeling van dingen die niet op hun gebied liggen, misschien omdat op dat punt hun zelfcritiek het zwakst is. Bij de N.R.C. hebben wij het ook. Zeer onder ons gezegd, de Kamerredacteur meent dat hij eigenlijk bovenalles tooneelrecensent is en doet dat werk ook. Velen hebben neiging tot dergelijke vergissingen, maar krijgen er niet de gelegenheid toe; deze man krijgt het toevallig wel.

Zooals gezegd, ik heb met die Duitscher niets te doen. En ik zal mij wel wachten tegen een van zijn beweringen te protesteeren, daar ik dan stilzwijgend mijn instemming zou geven aan de rest van hetgeen hij schrijft. Hij probeert eerlijk te zijn, maar hij begrijpt niet dat een niet-Duitscher Duitschland en de wereld anders bekijkt dan zelfs de liberaalste Duitscher. Maar de hoofdredactie wil hem zoo, ik kan het niet helpen. Ik heb er natuurlijk het mijne van gezegd. Maar men wilde dat balanceerstelsel. U zult moeten toegeven, dat men heel wat voor U over blijkt te hebben.

Met vriendelijken groet,

collegialiter

M v Blankenstein

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA