Adriaan Roland Holst
aan
Matthijs Vermeulen
Bergen, 12 november 1927
Bergen. N.-H.
Nov. '27.
Zaterdagmiddag.
Beste Thijs,
Vergeef mij, dat ik wat laat ben met mijn maandelijksche Gids-verrekening. Het is al over 3-en, en ik kan dus geen postwissel meer verzenden, maar Maandag stuur ik je de f 24 voor je 10 pagina's in onze November-aflevering. Wij hadden l.l. Zaterdag redactie-vergadering, en er werd even gesproken over je medewerking. Naast veel waardeering, was er ook eenige bedenking, waar ik tegenop kwam, maar die ik je toch even wil melden, omdat ik weet, dat je dit zelf zou wenschen. Het kwam er eigenlijk op neer, dat men je essays te veel een afmaken vond, niet zoozeer onterecht, als wel te zeer voortkomend uit een neiging tot afmaken, die je dan ertoe bracht boeken te kiezen, die geen bespreking waard zijn. Men noemde b.v. "Céleste Ugolin" en "Ton corps est à toi". Tegen het eerste kwam ik op, omdat daarin een goed symptoom werd aangeduid van een zeer bedenkelijke maar sterke neiging in de jongere litteratuur. Wat 't boek van Margueritte aangaat: dat vind ik ook wel: waarom daar nog een woord over vuil maken. Zou 't niet veel belangwekkender zijn b.v. een figuur als Montherlant te bespreken naar aanleiding b.v. van zijn laatste pas verschenen werk en zijn interview in de Nouvelles Littéraires? Of b.v. Julien Green, die toch veel meer beteekent? Ik heb altijd zoo'n hoop, dat wij van jou nog eens een essay krijgen over Alain-Fournier, maar ik zeg je vooruit, dat 't mij erg zou spijten als je over "Le Grand Meaulnes" niet met bewondering schreef; doe 't dán liever niet. – Hoewel, ik kan mij haast niet indenken, dat jij dat boek ook niet mooi zou vinden. En heb je ook "Notre cher Péguy" niet nog op je lijst staan? Daaraan zouden, vooral van jou, ook zulke belangrijke beschouwingen over de Fransche geest in verband met de sociale houding van den Franschen litterator te verbinden zijn. Ik vond overigens je bespreking van Mauriac uitmuntend. En met genot en bewondering las ik je stuk over Strawinsky in "De Muziek". Rik zei nog: "zou hij voor ons ook niet iets kunnen schrijven over tegenwoordige muziek?" En ik beaam dat van harte. –
Hoe gaat 't je, en Anny, en de welpen? Pom heeft je het verlangde woordenboek zeker gebracht, hè? Als je hem nog ziet, zeg hem dan dat ik verlangend uitzie naar antwoord op mijn brief.
Ik ben – den hemel zij geloofd – aan de laatste pagina's van die verwenschte Richard III-vertaling – Als ik dat af heb en de Muze komt mij niet ruimschoots beloonen voor al dat gezwoeg, dan vrees ik, dat Parijs harder aan mij gaat trekken, dan mijn weerstand verdragen kan –
Ik hoop gauw wat van je te hooren. Hart. gr., ook aan Anny, en een hand van je
Jany
[datering op grond van datum poststempel]
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA