MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19210508 R.N. Roland Holst aan Matthijs Vermeulen

Richard Roland Holst

aan

Matthijs Vermeulen

Zundert, 8 mei 1921

Zondag morgen.

Beste Matthijs.

Jullie brieven uit Oosterbeek zijn nog de[n] veiligen haven niet binnengevallen. Gisteren kreeg ik van Staal een uitstekenden en charmanten brief over de publicatie van de brieven.

Hij bestrijdt daarin mijn zienswijze, en zóó goed, dat ik geheel overtuigd ben nu, dat mijn tegenkantingen geen andere waarde als een absoluut subjectieve waarde hebben, en 't niets anders bewijst, dan dat jij en ik in een gelijk geval niet 't zelfde zouden handelen, krachtens onze eigen psyche

Het reduceert het meeningsverschil tot een verschil in taktiek, en dat is zeer juist. Als ik je dus over je geste wat spottend of stekelig geschreven heb, beschouw dit dan als spartelingen van mijn persoonlijkheid, opmerkingen dus, die geen algemeene waarde hebben. Tactisch was 't beter geweest, daar blijf ik bij, als iemand anders je zaak had uitgevochten, maar de teerling is nu geworpen, als er verder gevochten moet worden sta ik klaar, en zeer willig ook.

De N.Kr. kreeg ik nog niet. Ik ben nog in angst om mijn stuk, als Staal niet nog net tijdig had ingegrepen dan hadden ze 't afgedrukt voordat ze mijn correctie ontvangen hadden, eenvoudig de ongecorrigeerde proef met de tallooze idiotismen van den zetter. Wel keek Coenen die proef na, maar zonder mijn handschrift, dus dat kan dan uitteraard niet anders worden dan hoogstens wat taalfouten verbeteren.

't Is er nog een janboel. Nu is de revisie van mijn stuk overgelaten aan de directie der drukkerij!! Enfin laten wij hopen dat 't niet al te gehavend er uit komt.

Ik zelf heb op 't moment ook een affaire Mengelberg, te lang om te schrijven, als je Staal spreekt laat die 't je dan vertellen.

Ik zie verlangend uit naar jullie antwoord. Ik las A's lieven brief nog een paar keer over, maar duister blijft mij 't punt, wat jullie gaat zoeken in Frankrijk, verruiming van kansen, of dat je met je vleugel ook je vleugels overboord gooit.

Maar dat kan ik niet denken, als je 't vast vertrouwen dat anderen in je stellen zoo licht telt, dat je één ploertigheid van Mengelberg zwaarder telt dan dit vertrouwen, dan zou ik je dat niet vergeven.

Ik hoop erg dat je 't plan zelf naar R. Rolland te gaan met je symfonie bij je, je toelacht; er eens een weekje uit te zijn zal je goed doen. De zaak met Buning regelde ik al, 't fondsje is toereikend om dit reisje er van af te nemen. Zoodra je er voor klaar bent zorgt Buning voor de rest.

Als je gaat, dan kom je toch door het Zuiden van ons land, kom dan op de heen of terug reis vooral hier bij ons aan. Wij moeten 't dan wel vooruit goed afspreken, want in deze maand moet èn mijn vrouw èn ik nog uit, en met Pinksteren krijgen wij gasten.

Denk er vooral om dat je altijd hier komend of een buitenlandsche pas moet hebben, òf een binnenlandsche, òf minstens een bewijs van Nederlanderschap. Wij leven hier onder het schrikbewind der Marechaussées, dank zij de grens en voor een deel ook wel dank zij onze reputatie. Zonder zoo'n bewijs loop je een leelijke kans heel ergens anders dan bij ons uit te komen. Ik zou wel zeggen, als je gaat, laat Anny met de kinderen dan hier komen, maar ik durf dat niet, mijn vrouw kan niet erg veel aan op 't oogenblik, en ik houd 't liefst zoo rustig mogelijk voor haar. (Antwoordt op dit laatste vooral niet)

Ik stuur je die uitknipsels van Mac. Dowell. Ken je die? Een er van bevat wel aardige dingen vindt je niet? Die wil mijn vrouw wel graag terug hebben. De andere kan weg. Wat is 't voor een man?

Hartelijk allemaal gegr.

R.

[Aangezien Pinksteren in 1921 op 15 mei viel, moet deze brief van de zondag daarvóór dateren.]

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA