MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19210326 R.N. Roland Holst aan Matthijs Vermeulen

Richard Roland Holst

aan

Matthijs Vermeulen

Zundert, 26 maart 1921

in de zomersche zon van 26 Maart 21

Beste Matthijs.

Voor 't eerst wat rond 't huis gewandeld, ik geniet er van mij zoo'n beetje broos, en wankel als een lam te gevoelen, 't is of deze staat juist precies noodig is om den toover van dit voorjaar nog beter te begrijpen, en iets eerder duizelig te worden van de zon en het gezang van de vogels. 't Is heusch wel eenige dagen koorts waard en wat daar verder aan vastzit, ik voel mij nu bij 14 dagen geleden, toen ik iedere dag harder en grauwer werd, geregenereerd, en passend bij het feest dat wij bijwonen, en dat je misschien alleen waarlijk genieten kunt, als je dank zij vasten en slapen, stilte en wat koorts, ongeveer alle belangstelling verloren hebt in waar de menschen zich hun kop warm mede praten.

Dat nu maar in de zon zitten doet mij denken aan wat 't als kind voor je was op een schommel "uit te vieren" en van uit de hemel mag weten wat voor een rommelkamer in mijn geheugen, komt in eens een versje dat zoo ongeveer luidde1

on va on vient

on monte descend

on craint que ça ne casse

mais c'est d'un léger frisson

qui vous passe

de la tête au talon

oh que c'est bon, que c'est bon que c'est bon

la balançoire − avec une petite cousine blonde − oh que c'est bon.

Ik hoop je gauw rustig te schrijven en ook te antwoorden op je brief waar ik heel blij mede was.

Maar ik heb op 't moment nog niet de meening of oordeel of wat ook waar eenige energie voor noodig is, bij de hand, ik vind 't prettig te weten dat jullie met de kinderen weer veilig en goed buiten zijn, en ben je dankbaar voor de juiste opmerking dat de weg om van desillusies te genezen, loopt via de bosschen tot het eigen werk. Ja en daar is geen andere weg dan deze. Maar op 't oogenblik geniet ik van de lichte duizeligheid van mijn schommel, en voel ik alleen spijt dat ik straks weer op kracht zal zijn, en daarmede geslotener voor de heerlijke insinuaties van het voorjaar, dat trouwens ook aan argeloosheid gaat inboeten.

Spoedig meer. Hart gr. van ons voor jullie

tt

R.

Toen de N.Kr. kwam, ging ik net met een vaartje naar beneden, ik schreef daarom niet wat ik er van vond omdat ik wist dat zoo'n oordeel geen waarde had, een week daarna lag ik in bed, en nu ben ik net op en ben nog niet aan de "werkelijkheden" toe. Dus ook hierover later.

Jou stuk vond ik mooi en belangrijk zelfs toen al terwijl ik toen als een draadnagel voelde.

Vergeef dit slordig briefje, buiten gekrabbeld in de zon, terwijl ik er afkneep de resten van den strijd tusschen mijn vrouw en mij, zij die mij wil laten eten, en ik die niet wil eten omdat ik daarmede mijn brooze zaligheid opeet, en bekort.

Adieu.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Het versje is ontleend aan Madame la Boule (1890) van Oscar Méténier (1859-1913), p. 345:

    Et toute la salle reprenait en chœur le refrain avec elle:

    Ah! qu'c'est bon!

    On va, l'on vient on monte, on craint qu'ça cassé

    Et l'on sent courir un frisson qui vous passe

    De la tête au talon!

    Ah! qu'c'est bon,

    La balançoire! Ah! qu'c'est bon!

    De 'petite cousine blonde' is er door Rik bij verzonnen...