MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

VIERDE SYMFONIE LES VICTOIRES (1940-41)

Begin juni 1940 rukten de Duitsers op naar de Franse hoofdstad. Er ontstond een panische uittocht van de bevolking richting zuiden, de zogeheten ‘Exode’. De autoriteiten gelastten daarop de evacuatie van de achterblijvers, zodat er voor Vermeulen en zijn vrouw niet aan te ontkomen viel om huis en haard te verlaten. Het werd een barre tocht van vijf dagen (ze liepen meer dan 200 kilometer) over wegen die geregeld door vliegtuigen werden gebombardeerd en beschoten. Nadat de Duitsers de vluchtende Parijzenaars hadden ingehaald, duurde het ruim een week voor de Vermeulens weer thuis waren. Het was op zondag 30 juni. De volgende dag, 1 juli, werden de eerste noten van het werk geschreven. Toen de symfonie gereed was, 2 juni 1941, noemde hij haar Les victoires: "Terwijl hij de klanken ordende, was er geen minuut geweest, waarin hij niet gedacht had aan de talloze overwinningen van hen, die de overwinning moesten verwerven."
    Wat de vorm betreft is de Vierde Symfonie een van Vermeulens overzichtelijkste werken. Dit is vooral te danken aan de wijze waarop zes duidelijk van elkaar te onderscheiden thema's over de compositie zijn verdeeld. Ook de kwintverhouding tussen de tooncentra van de verschillende delen draagt bij aan de heldere architectuur.
    Een lange proloog van één, later twee en vervolgens drie melodieën die in een versnellende beweging rond buitelen boven een dreunend ostinato (grondtoon c), voert naar de expositie van drie, onderling contrasterende thema's. Het eerste is markant qua ritme en intervalsprongen; het tweede is een lang uitgesponnen, lyrische lijn die verwantschap vertoont met de Boléro van Ravel – een werk waarvoor Vermeulen grote bewondering had en dat hem mogelijk geïnspireerd heeft. Het derde thema is totaal anders van karakter: een koraal in lange notenwaarden met de mengklank van de verzamelde houtblazers te midden van beweeglijke tegenstemmen in de strijkers. De expositie wordt afgesloten met het melisme en het orgelpunt (nu op g) van de proloog.
    Het langzame tweede deel brengt het vierde thema als een passacaglia, die geleidelijk op de voorgrond treedt. Het vijfde thema, een treurzang, is een transformatie van het eerste thema: de intervallen worden in omkering gebracht en de notenwaarden verdubbeld. Tijdens de voortzetting en uitwerking hiervan krijgen fanfare-achtige inlassen de overhand; zij bereiden het tempo van het derde deel voor. Dit begint met het zesde thema, een pittige mars in F-majeur, afgewisseld met variaties van eerdere gegevens. Ten slotte keren, ongewijzigd en goed herkenbaar, de eerste drie thema's terug, nu in de volgorde 2-1-3, waarna Vermeulen thema 1 (snel) met thema 5 (langzaam) met elkaar verweeft, een staaltje van contrapuntisch meesterschap. De coda roept de cadensachtige akkoordopeenvolging van de proloog in herinnering en bevestigt met een lang orgelpunt de c als grondtoon van het werk. Met dit al is deze symfonie aanmerkelijk tonaler dan de Tweede en de Derde. Ook is zij eenvoudiger, populairder van inslag door haar thematiek waarmee Vermeulen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog een getuigenis wilde afleggen van optimisme, levenskracht en ongeknakt vertrouwen in de toekomst.
    Voor de première op 30 september 1949 schreef hij de volgende toelichting:
    "Uit een rusteloos toeruisend rumoer van houten en koperen instrumenten, dat geleidelijk aangroeit rondom een grondtoon c, en zich op zijn culminatie-punt condenseert in een formule van lapidaire akkoorden, komen achtereenvolgens drie thema's te voorschijn. Elk dezer thema's vormt een lyrische zang die een verschillende gemoedsgesteltenis uitdrukt. Het eerste drijft voorwaarts; het tweede neemt vaart; het derde is bezinnend en elegisch. Terwijl deze drie gevoelens zich ontplooien, vermindert niet de snelheid der beweging, noch de drang waardoor zij werd veroorzaakt.
    De muzikale handeling is daarmee begonnen, en men kan haar innerlijke drijfveren overzien. Zij wordt niet onmiddellijk voortgezet. De gedachte gaat in herinnering terug naar de impulsen waaruit het gebeurende ontsprong, naar die dwarreling van geïmproviseerd rumoer, naar die duizelende vlagen van roepend gerucht, welke zich hernieuwen op hetzelfde strakke ritme. Hier cirkelen de stemmen rondom een grondtoon g, maar ditmaal worden zij niet opgevangen in een reeks van stabiele akkoorden, doch breken plotseling af te midden van de werveling.
    Dan hervat de handeling haar loop, op de maat van een langzame mars, en met een nieuw thema, dat in een begeleiding van zacht bezielde melodieën de verscheidene graden doorschrijdt ener tedere ontroering, welke allengs brandender en glanzender haar volheid bereikt. Wij weten nog niet waarheen deze intonaties ons voeren.
    Maar alsof een vergeten gevoelen heimelijk tot bewustzijn kwam, voltooit de suggestie van stil stralende feestelijkheid zich in een diepere expressie, oprijzend uit de verborgenheid van het hart, en bijna onmerkbaar verandert de zomermorgens belichte optocht in een treurmars.
    De melodie, welke deze wending aanduidt, is een variant van het eerste der drie agerende thema's waarmee de muzikale handeling aanving. In haar tragische verschijning vertolkt zij evenveel verlangen en vastberadenheid als klacht en rouw. Telkens nadat zij gezongen heeft, wordt zij afgewisseld door een oproep van klaroenen, die haar drijven naar heftiger verlangen, dat onophoudelijk vermeerderend, stijgt tot zijn paroxisme.
    Een laatste stuwing van opjagende signalen breidt zich voort in een oorlogszang. De doden sterven niet geheel. Zij leven verder door ons, die hetzelfde willen, en hebben te veroveren, hetzelfde waarvoor zij zulk een offer brachten. Het krijgslied, dat hun een antwoord geeft, is beurtelings onstuimig en nadenkend, sterk en broos, schallend en schimmig, dichtbij en veraf, bries en storm. Op de achtergrond van zijn eigen aanhitsend thema keren vroegere uitingen terug van kracht, welke melodie werd. Alles wat wij ervoeren, herklinkt in een exalterender toon. Ook de lange cantilene die bij de inzet der muzikale handeling de bezonnenheid vertolkt had. De ganse horizon vullend met een kalm en wijd geluid, zweeft zij voorbij als een mijmerend koraal van alle houten en koperen instrumenten, tegen welker breed en rustig plan, de strijkers reeds hun eigen hymnen aanheffen in een vermoeden en belofte van geluk.
    De voldoening is nabij maar werd nog niet bereikt. In de heldere gloeiing van een huiverig clair-obscur overpeinst het hart de gevoelens waardoor het gedreven werd. Zij waren goed. Zij stapelen zich op met een zacht en geheimzinnig geweld. Zij breken los als een orkaan, in een dithyrambe van vreugde, waar het thema, dat in het eerste bedrijf der symfonie voorwaarts gebood, zich verenigt met dezelfde melodie welke de gestorvenen bezong en hun offer. De ene zang in de laagte, de andere in de hoogte, de ene steunend op de andere, samen hun werk beëindigend.
    Een epiloog wordt ingezet met dezelfde formule van hechte, pregnante akkoorden, die het rumoer stuitten waarin de symfonie begon. Een rei van melodische jubilaties, wederom opklinkend uit de grondtoon c, en met tegenstrofen bekrachtigd door parafrasen van de onwankelbare formule, geven een repliek, een betekenis en een slot aan het rusteloze gerucht, waaruit de muziek voortkwam.