MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

Eerste Sonate voor Violoncel en Piano (1918)

Enige dagen na het bekend worden van Debussy's dood op 25 maart 1918 werd de Franse meester in Amsterdam herdacht met het spelen van zijn Cellosonate uit 1915. Die uitvoering (door Thomas Canivez en Evert Cornelis) maakte veel indruk op Vermeulen getuige zijn recensie in De Telegraaf. Voor hem opende het werk – geschreven voor "een zoo ouderwetsche combinatie als piano en cello" – onvermoede perspectieven en mogelijkheden. Kort erna zette hij de eerste noten op papier van zijn eigen sonate.

Dat Vermeulens compositie schatplichtig is aan Debussy is merkbaar in de melodiebouw waarin naast modaliteit en chromatiek ook enige malen hele-toonstructuur voorkomt. Een ander kenmerk dat Vermeulens sonate met die van Debussy gemeen heeft, is de afwisseling tussen lyrisch-melodische gedeelten en motorische passages, waar het niet zozeer gaat om de precieze waarneming van de toonhoogte als wel om de energetische beweging (beide componisten laten de cello dan felle pizzicati spelen). Ook het gebruik van parallelle intervallen die dienen om een stem een bijzondere klankkleur te geven, is aan de Fransman ontleend. Maar op een aantal gebieden gaat Vermeulen aanzienlijk verder dan zijn voorbeeld. Zo verlaat hij de tonaliteit reeds op de eerste bladzijde, waar hij een nieuw klankidioom creëert. Daarnaast onderscheidt Vermeulens compositie zich door de polymelodiek (niet zelden treden er drie zelfstandige stemmen tegelijkertijd op) en de mate van wildheid in de heftige passages die bij Debussy meer neigen naar het charmante en bij Vermeulen meer naar het vurige (niet voor niets staat er ergens in de partituur "très fougueux et farouche"). Om dat effect te bereiken heeft Vermeulen nieuwe pianistische technieken ontwikkeld, zoals onder andere te horen is in de openingsmaten van het tweede deel.

Bij het componeren van deze sonate voelde Vermeulen zich geïnspireerd door zijn vrouw Anny met wie hij in dat voorjaar was getrouwd, èn door de verwachting dat de wereldoorlog die miljoenen slachtoffers had geëist, spoedig ten einde zou zijn. Het eerste deel – dat als het ware tastend, vanuit de stilte, begint met een stijgende en dalende curve in de piano waarna de cello inzet met een chromatische, lang uitgesponnen, tedere melodie – associeerde hij met Venus en kenschetste hij later als "de ontluiking en daarna het weerklinken van een grote liefdeszang in strofen en tegenstrofen". Het tweede deel is vooral dynamisch van karakter, met dikwijls heftige beweging in het hoge en lage register van beide instrumenten ("de opschudding en daarna een grote krijgszang in de geest van de overwinnaars"). Dit deel staat voor Mars. Aan het eind keert de stemming van het allereerste begin terug, alsof – zo schrijft Vermeulen – "opnieuw een canto d'amore zou kunnen ontluiken".

De vitaliteit en levensvreugde die uit het werk spreken, en de organische vorm maken het tot een hoogtepunt in de internationale literatuur voor cello en piano.